Uitspraak 202104175/1/R4


Volledige tekst

202104175/1/R4.
Datum uitspraak: 24 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2020 heeft het college zijn beslissing om op 10 november 2020 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 4 juni 2021 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2021, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door D. van der Klaauw, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een zeer grote doos die op 10 november 2020 is aangetroffen naast een ondergrondse afvalcontainer ter hoogte van de Nannie van Wehlstraat 2 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat haar naam en adres op het adreslabel op de doos staan.

2.       [appellante] betwist niet dat de doos van haar afkomstig is, maar stelt dat zij niet degene is geweest die de doos naast de ondergrondse container heeft gezet. Zij stelt dat zij de doos heeft weggegooid in een open 20ft container die tussen half oktober en eind december op de hoek van de Nannie van Wehlstraat ter hoogte van nummer 2 stond. Deze container was daar geplaatst door Rijswijk Wonen voor het verhuisafval van de nieuwe bewoners van de nieuw gebouwde flat waarin [appellante] woont. [appellante] voert aan dat die container niet was afgesloten, dat er alleen een hek omheen stond en dat de container elke dag overvol zat. Verder voert zij aan dat het rondom de flat altijd enorm hard waait. Zij vermoedt daarom dat de doos uit de 20ft container is gewaaid. Ook stelt zij dat het college geen bewijs heeft dat zij de doos verkeerd heeft aangeboden.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van de rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden.

[appellante] heeft haar betoog onderbouwd met een e-mail van een medewerker van Rijswijk Wonen van 20 juli 2021, waarin aan haar wordt bevestigd dat er tussen half oktober en 31 december 2020 een 20ft container stond geplaatst op de hoek van de Nannie van Wehlstraat ter hoogte van perceelnummer 2/248. In de e-mail staat dat deze container daar was geplaatst zodat nieuwe bewoners daar hun verhuisafval in konden deponeren, omdat er op dat moment niet genoeg afvalcontainers in de straat waren. Verder staat er dat deze container was afgezet met een afgesloten hek en dat uitsluitend nieuwe bewoners van Rijswijk Wonen dit hek konden openen met een sleutel. Bij haar bezwaarschrift heeft [appellante] twee foto's gevoegd van de 20ft container en het hek daaromheen. Ter zitting heeft [appellante] toegelicht dat de 20ft container op ongeveer 3 tot 4 m afstand van de ondergrondse container stond en heeft zij bevestigd dat zij als nieuwe bewoner een sleutel van het hek had.

Toen de toezichthouder op 10 november 2020 de doos van [appellante] aantrof naast de ondergrondse container, bevond de 20ft container van Rijswijk Wonen zich op een paar meter afstand daarvan. De aangetroffen doos was een zeer grote doos, afkomstig van een online meubelwinkel. Aangezien [appellante] als nieuwe bewoner haar verhuisafval kon en mocht weggooien in de container van Rijswijk Wonen, is het aannemelijk dat zij de doos daarin heeft weggegooid. Op de foto's bij het bezwaarschrift van [appellante] is te zien dat de 20ft container geheel open is aan de bovenkant. Daardoor is het mogelijk dat afval uit de container waait of valt, met name als deze tot aan de rand of daarboven is gevuld. Hoewel het niet is uitgesloten dat [appellante] de doos toch naast de ondergrondse container heeft gezet, valt niet in te zien waarom zij dat zou doen, aangezien zij de doos kon weggooien in de 20ft container, die daarnaast stond. Onder deze omstandigheden acht de Afdeling de verklaring van [appellante], dat zij de doos heeft weggegooid in de 20ft container en dat de doos later, buiten haar toedoen, naast de ondergrondse container terecht is gekomen, een afdoende weerlegging van het hiervoor onder 2.1 gehanteerde uitgangspunt. Nu het college tegen de gemotiveerde verklaring van [appellante] heeft volstaan met eigen veronderstellingen over de gang van zaken, ziet de Afdeling in het dossier onvoldoende grond om verweerder te volgen en [appellante] als overtreder aan te merken.

Gelet op het voorgaande heeft [appellante] aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die de doos naast de ondergrondse container heeft gezet. Het college heeft haar dan ook ten onrechte als overtreder aangemerkt in het primaire besluit van 7 december 2020 en heeft dit besluit ten onrechte niet herroepen bij het besluit op bezwaar van 4 juni 2021.

Het betoog slaagt.

3.       Het beroep is gegrond. Het besluit van 4 juni 2021 moet worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 7 december 2020 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit heeft tot gevolg dat als [appellante] het bedrag van € 126,00 al heeft betaald, de gemeente dit bedrag zal moeten terugbetalen.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 4 juni 2021, kenmerk B.4.20.4108.001 / BZW0000016949;

III.      herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 7 december 2020, kenmerk 04712W2A20;

IV.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde  besluit;

V.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 49,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2021

687-991