Uitspraak 202003211/1/R3


Volledige tekst

202003211/1/R3.
Datum uitspraak: 24 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Dinkelland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2020 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een bestemmingsplan vast te stellen voor het perceel [locatie] te Deurningen, afgewezen.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

[partij 1], [partij 2], [partij 3] en [partij 4] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Twello, en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. M.Y. Rutjes, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij 1] en [partij 4] als partij gehoord. Ook is [partij 5] ter zitting verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft de aanvraag ingediend om op zijn perceel [locatie] te Deurningen ten zuiden van de bestaande woning een tweede vrijstaande woning te bouwen. Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten om de aanvraag in te willigen, een ontwerpplan ter inzage gelegd dat de bouw van de woning mogelijk maakt, en de raad voorgesteld om het bestemmingsplan vast te stellen. De raad heeft geweigerd het bestemmingsplan vast te stellen en de aanvraag afgewezen, omdat de woning in strijd is met het beleid in de Nota inbreidingslocaties 2016 en er geen sprake is van bijzondere omstandigheden om af te wijken van het beleid.

Toetsingskader

2.       Bij het besluit over de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht.

Beroep

3.       [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte aan het perceel geen tweede bouwvlak voor een woning heeft toegekend. Door alleen te toetsen aan het beleid in de Nota inbreidingslocaties 2016 heeft de raad niet onderkend dat het geldende bestemmingsplan "Deurningen" daar al had moeten voorzien in een bouwvlak, het woon- en leefklimaat van derden niet wordt aangetast, er geen sprake is van precedentwerking en de aanvraag voldoet aan het beleid in de (concept-)Nota inbreidinglocaties 2020.

3.1.    Weliswaar heeft de raad in het geldende bestemmingsplan, anders dan beoogd, bij het perceel geen aanduiding voor extra bijgebouwen opgenomen, maar een tweede bouwvlak voor een hoofdgebouw is toen in elk geval niet beoogd. Het verzuim van de raad waarop [appellant] zich nu beroept, ging dus over iets heel anders en hoefde voor de raad geen aanleiding te zijn om [appellant] de bouwmogelijkheid te geven die hij nu heeft verzocht.

3.2.    Vaststaat dat een tweede woning op het perceel in strijd is met het beleid in de Nota inbreidingslocaties 2016. Hoewel [appellant] stelt dat een tweede woning op het perceel het woon- en leefklimaat van derden niet zal aantasten en niet leidt tot precedentwerking, kan dat argument in elk geval de strijdigheid met het beleid niet wegnemen. Ook heeft de raad, anders dan [appellant] betoogt, bij het besluit op de aanvraag geen rekening hoeven houden met het beleid in de (concept-)Nota inbreidingslocaties 2020, omdat deze (concept-)nota pas na het besluit van 21 april 2020 ter inzage is gelegd en uiteindelijk op 19 januari 2021 is vastgesteld.

3.3.    De pas in beroep duidelijk geworden wens dat het tweede bouwvlak dan ook wel een kantoor mag worden, hoefde in die fase voor de raad geen aanleiding meer te zijn om dat mogelijk te maken. Uit de stukken spreekt ook vooral dat de gemeente uitbreiding van een werkgerelateerde functie in deze woonwijk niet op haar plaats vindt.

3.4.    Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot afwijzing van de aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen voor het perceel.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

4.       Het beroep is ongegrond.

5.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2021