Uitspraak 202101610/1/A2


Volledige tekst

202101610/1/A2.
Datum uitspraak: 24 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante] (hierna: de plantenkwekerij), gevestigd te Maasland, gemeente Midden-Delfland,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 januari 2021 in zaak nr. 19/7931 in het geding tussen:

de plantenkwekerij

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland (hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2018, herzien bij het besluit van 4 april 2019, heeft het college de aan de plantenkwekerij toekomende subsidie op nihil vastgesteld.

Bij besluit van 8 november 2019 heeft het college het door de plantenkwekerij daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 januari 2021 heeft de rechtbank het door de plantenkwekerij daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de plantenkwekerij hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De plantenkwekerij heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2021, waar voor [appellante], bijgestaan door mr. J. Bouwman-Treffers, advocaat te Honselersdijk, is verschenen. Het college is vertegenwoordigd door mr. R. Brouwer, advocaat te Naaldwijk, bijgestaan door E.I. Hof en T.A. Pals. Ook is [bedrijf], vertegenwoordigd door mr. M.R. Plug, advocaat te Den Haag, en [gemachtigde], verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het gebied Poelzone wordt geherstructureerd. De herstructurering bestaat uit het realiseren van nieuwe glastuinbouwbedrijven in gebieden die slecht verkaveld zijn en waar verouderde kassen staan. In het kader van de herstructurering moeten woningen worden verplaatst en watergangen vergraven. Om dat te stimuleren heeft de gemeenteraad op 25 oktober 2011 de verordening ‘Tender Herstructurering Poelzone' (hierna: de Subsidieverordening) vastgesteld. Deze verordening voorziet in de vergoeding van (een deel van) de kosten die gemaakt worden voor het verplaatsen van de woningen en de watergangen.

2.       Op 12 oktober 2012 heeft [bedrijf] een subsidieaanvraag gedaan voor het verwijderen en verplaatsen van agrarische bedrijfswoningen aan het [locatie 1], locatie 2] en [locatie 3] in Naaldwijk. Bij het aanvraagformulier is een volmacht gevoegd waarbij de plantenkwekerij [bedrijf] heeft gemachtigd om de aanvraag mede namens haar als medebegunstigde in te dienen. Bij besluit van 23 november 2012 heeft het college op grond van de Subsidieverordening een subsidie aan [bedrijf] verleend van maximaal € 400.000,00 voor de woningen aan het [locatie 2] en [locatie 3].

Op 19 januari 2017 heeft de plantenkwekerij de volmacht ingetrokken. Bij besluit van 19 juli 2018, herzien bij het besluit van 4 april 2019 en gehandhaafd bij het besluit van 8 november 2019, is de subsidie voor de plantenkwekerij vastgesteld op nihil, omdat niet gebleken is dat de plantenkwekerij subsidiabele kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 11 van de Subsidieverordening.

3.       Artikel 11 van de Subsidieverordening luidt als volgt:

"1. De subsidiabele kosten voor het verplaatsen van woningen en bedrijfsgebouwen bestaan uit aan derden verschuldigde kosten voor:

a. arbeid, materiaal en machines ten behoeve van de afbouw van woningen en bedrijfsgebouwen, inclusief het saneren van de grond ten behoeve van het nieuwe gebruiksdoel en het verleggen van bekabeling en leidingen;

b. arbeid, materiaal en machines ten behoeve van het transport en tijdelijke opslag

i. van delen van de woningen en bedrijfsgebouwen;

ii. van de inrichting, werktuigen en installaties horende bij de afgebouwde woningen en bedrijfsgebouwen;

c. arbeid, materiaal en machines ten behoeve van de opbouw van woningen en bedrijfsgebouwen, inclusief het bouwrijp maken van de grond en het verleggen van bekabeling en leidingen;

d. advies in verband met de kosten onder a, b en c voor de inzet van adviseurs, architecten en ingenieurs tot een maximum van 15% van de totale kosten voor het verplaatsen van woningen en bedrijfsgebouwen.

[...].

5. De kosten komen alleen voor subsidie in aanmerking als deze doelmatig zijn en voldoen aan de volgende criteria:

a. als voor de activiteiten een offerte is gevraagd aan ten minste 3 uitvoerende partijen waarbij in ieder geval de prijs als gunningcriterium is opgenomen.

b. als bij de indiening van het verzoek tot vaststelling de gedeclareerde kosten zijn aangetoond door middel van facturen en betaalbewijzen.

[...]."

Artikel 17 van de Subsidieverordening luidt als volgt:

"Het college kan in bijzondere gevallen van het bepaalde in deze verordening afwijken of bepalingen buiten toepassing laten, voor zover de toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard."

Geschil

4.       In geschil is de vraag of het college de aan de plantenkwekerij verleende subsidie terecht op nihil heeft vastgesteld.

Aangevallen uitspraak

5.       De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat de plantenkwekerij geen kosten heeft gemaakt die op grond van artikel 11, vijfde lid, van de Subsidieverordening voor vergoeding in aanmerking komen. Nu een wettelijke grondslag ontbreekt heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de plantenkwekerij niet voor subsidie in aanmerking komt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot een ander oordeel leiden. Het betoog van de plantenkwekerij dat er om verschillende redenen toch aanspraak op subsidie bestaat, valt buiten de omvang van het geding. De vraag die resteert is of het college in redelijkheid van de bevoegdheid tot nihilstelling van de subsidie gebruik kon maken. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Er is geen sprake van een onbillijkheid van overwegende aard en voor toepassing van de hardheidsclausule is geen aanleiding, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep van de plantenkwekerij ongegrond verklaard.

Hoger beroep

Gronden

6.       De plantenkwekerij is het niet eens met de aangevallen uitspraak en betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat haar door het handelen van [bedrijf] en het college de kans is ontnomen om subsidiabele kosten te maken en die vergoed te krijgen. De rechtbank is verder voorbij gegaan aan het antwoord op de vraag of het college een medebegunstigde mocht toevoegen. De plantenkwekerij stelt zich op het standpunt dat het toevoegen van een nieuwe medebegunstigde in strijd is met de Subsidieverordening en dat zij hierover ten onrechte niet is geïnformeerd. Verder zou het college een deskundigenadvies hebben opgevraagd, dat niet met de plantenkwekerij is gedeeld. Volgens de plantenkwekerij houdt de nihilstelling van de subsidie direct verband met het strijdige en onzorgvuldige handelen van het college, waarbij het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar belangen.

Ter zitting heeft de plantenkwekerij nader toegelicht dat haar gronden moeten worden gezien in het licht van de hardheidsclausule. Het college had in de door haar aangevoerde omstandigheden reden moeten zien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 17 van de Subsidieverordening.

Omvang geschil

7.       Niet in geschil is dat de plantenkwekerij de volmacht aan [bedrijf] heeft ingetrokken en dat de besluitvorming in deze procedure alleen gaat over de vaststelling van de subsidie van de plantenkwekerij. Deze procedure gaat niet over (de vaststelling van) de subsidie van [bedrijf]. Hetgeen de plantenkwekerij heeft aangevoerd over de aanvraag en subsidievaststelling van [bedrijf] blijft om die reden buiten beschouwing.

Bevoegdheid tot subsidievaststelling

8.       Niet in geschil is dat de plantenkwekerij geen subsidiabele kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 11, eerste en vijfde lid, van de Subsidieverordening. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college de subsidie in beginsel terecht op nihil heeft vastgesteld.

Hardheidsclausule

9.       Artikel 17 van de Subsidieverordening bevat een hardheidsclausule, die het college de bevoegdheid geeft in bijzondere gevallen af te wijken van het bepaalde in de Subsidieverordening of bepalingen buiten toepassing te laten voor zover de toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in de door de plantenkwekerij naar voren gebrachte omstandigheden geen grond heeft hoeven zien voor het aannemen van een onbillijkheid van overwegende aard. Daartoe acht de Afdeling van belang dat de plantenkwekerij vanaf 2016 niet langer eigenaar was van [locatie 2], dat zij, ongeacht wat haar redenen daarvoor waren, ervoor heeft gekozen om de volmacht aan [bedrijf] in te trekken, dat zij geen subsidiabele kosten heeft gemaakt en dat zij thans ook niet meer in de gelegenheid is om subsidiabele kosten te maken. Uit wat zij naar voren heeft gebracht leidt de Afdeling bovendien niet af dat zij door handelen of nalaten van de gemeente subsidie is misgelopen.

Het betoog van de plantenkwekerij slaagt niet.

10.     Dit betekent dat het college de subsidie in redelijkheid op nihil heeft kunnen vaststellen.

Conclusie

11.     Het hoger beroep is ongegrond.

12.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2021

480-921.