Uitspraak 202106740/2/R4


Volledige tekst

202106740/2/R4.
Datum uitspraak: 22 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb), hangende het hoger beroep van:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Den Dolder, gemeente Zeist,

verzoekers,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden­Nederland van 28 september 2021 in zaak nrs. 21/3568 en 21/3569 in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Zeist.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2020 heeft het college aan Schavast B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het slopen van bijgebouwen, kappen van diverse bomen, verbouwen en uitbreiden van het bestaande gebouw en het oprichten van een nieuw bouwdeel aan de Paltzerweg 210 (hierna: het perceel) te Zeist.

Bij besluit van 6 juli 2021 heeft het college het door [verzoeker] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, voor zover thans van belang, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb het door [verzoeker] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker] en anderen hoger beroep ingesteld.

Tevens hebben [verzoeker] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op

11 november 2021, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker], [verzoeker A] en [verzoeker B], en het college, vertegenwoordigd door mr. L.A. Bolmers, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Schavast B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden] en mr. A.J. Coppelmans, advocaat te Tilburg, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het vergunde bouwplan voorziet in een herontwikkeling van het bestaande woonzorgcomplex op het perceel naar een woonzorgcentrum met 128 zorgappartementen. Verder voorziet het plan in een huisartsenpraktijk met twee behandelkamers en is er ruimte voor ondersteunende diensten.

3.       Aan het perceel is in het bestemmingsplan "Den Dolder Zuid, Bosch en Duin, Huis ter Heide Noord" de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. Verder is onder meer de aanduiding "maximum bebouwingspercentage terrein 55%" aan het perceel toegekend. Daarvóór gold op het perceel de 1e herziening van het plan Bosch & Duin 1997 op grond waarvan ter plaatse een maximum bebouwingspercentage van 35% was toegestaan.

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank

4.       De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanduiding met het bebouwingspercentage niet evident in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur of andere hogere regelgeving. Het is volgens de rechtbank de verantwoordelijkheid van iedere burger om zelf in de gaten te houden of een voor hem relevante wijziging van een bestemmingsplan plaatsvindt en daar tijdig rechtsmiddelen tegen aan te wenden. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat in de plantoelichting of andere stukken niet is gemotiveerd waarom het bebouwingspercentage is verhoogd naar 55% en waarom dit in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In dit motiveringsgebrek heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank geen aanleiding gezien om de aanduiding buiten toepassing te laten. Volgens de voorzieningenrechter van de rechtbank moet de vergunninghouder als eigenaar van het perceel van de rechtmatigheid van het onherroepelijke bestemmingsplan kunnen uitgaan. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft overwogen dat de rechtszekerheid in dit geval zwaarder dient te wegen dan de eis dat besluiten deugdelijk gemotiveerd moeten worden. Daarbij heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank meegewogen dat verzoekers de kans hebben gehad om op te komen tegen de planregeling voor het perceel waarbij zij het gebrek aan motivering aan de orde hadden kunnen stellen.

Geschil

5.       [verzoeker] en anderen betogen in hoger beroep dat de voorzieningenrechter van de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanduiding "maximum bebouwingspercentage terrein 55%" wegens evidente strijd met een hogere rechtsnorm buiten toepassing had moeten worden gelaten. Zij wijzen er op dat ten aanzien van de vaststelling van het bestemmingsplan "Den Dolder Zuid, Bosch en Duin, Huis ter Heide Noord" vanuit het gemeentebestuur is gecommuniceerd dat sprake zou zijn van een "koude overzetting", waarbij de gebruiks- en bouwrechten uit het voorheen geldende bestemmingsplan één op één zouden worden overgenomen. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft volgens [verzoeker] en anderen niet onderkend dat gelet hierop niet kan worden volgehouden dat [verzoeker] en anderen hebben verzuimd hun verantwoordelijkheid te nemen door niet zelf in de gaten te houden of sprake was van relevante wijzigingen van het bestemmingsplan. Dit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het fair play-beginsel. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft volgens

[verzoeker] en anderen ten onrechte geconcludeerd dat de rechtszekerheid van de vergunninghouder zwaarder dient te wegen dan de eis dat besluiten deugdelijk gemotiveerd moeten worden. In dit geval zou het motiveringsgebrek in combinatie met de schending van andere beginselen zwaarder dienen te wegen dan de rechtszekerheid van de vergunninghouder. Burgers moeten immers kunnen vertrouwen op hetgeen de overheid communiceert, aldus [verzoeker] en anderen.

Beoordeling van het verzoek

6.       De voorzieningenrechter stelt voorop dat, gezien de complexiteit van de in deze zaak aan de orde zijnde rechtsvraag en het karakter van de voorlopige voorzieningenprocedure, deze procedure zich niet goed leent voor het geven van een oordeel over de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter zal de vraag of vooruitlopend op de hoofdzaak aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening beantwoorden aan de hand van een belangenafweging. De voorzieningenrechter zal daartoe de aan de orde zijnde belangen inventariseren en vervolgens een afweging maken.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek bij afweging van de betrokken belangen moet worden toegewezen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat Schavast B.V. kenbaar heeft gemaakt op korte termijn te willen starten met de vergunde activiteiten. De activiteiten zijn al voorbereid en bestaan onder meer uit de kap van 39 bomen. De voorzieningenrechter acht van belang dat Schavast B.V. ter zitting heeft aangegeven dat dit een aanzienlijk deel van alle op het perceel aanwezige bomen betreft, te weten 19%. Met de kap van de desbetreffende bomen zal sprake zijn van een onomkeerbare situatie in een groen gebied. Weliswaar heeft Schavast B.V. aangegeven dat zij een financieel belang heeft bij een spoedige start van de activiteiten, maar dit financiële belang is verder niet nader toegelicht, zodat de voorzieningenrechter hieraan geen doorslaggevend belang toekent.

7.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van 22 december 2020, kenmerk OV20200698 en 6 juli 2021, kenmerk BZ.1.21.0002.001, van het college van burgemeester en wethouders van Zeist;

II.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zeist aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 270,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Van Altena
voorzieningenrechter

w.g. Melenhorst

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2021

490