Uitspraak 202105904/2/R3


Volledige tekst

202105904/2/R3.
Datum uitspraak: 18 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], wonend te Benthuizen, gemeente Alphen aan den Rijn,

en

de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Bentwijck, Benthuizen" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[partij] en [verzoeker] hebben nadere stukken ingediend.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 november 2021, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door W.P. Kaandorp, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. B. Oudenaarden, advocaat te Arnhem, vergezeld door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het bestemmingsplan maakt op een gebied van ongeveer 8,5 hectare tussen de dorpskern Benthuizen en het bedrijvenpark Verbreepark woningbouw mogelijk. Aan de gronden in dit gebied is grotendeels de bestemming "Woongebied" toegekend. Op grond van artikel 6, lid 6.2.1, van de planregels mogen binnen dit gebied in totaal maximaal 200 woningen worden opgericht, waarvan minimaal 54 woningen als sociale huurwoningen worden gerealiseerd. Woningen mogen gebouwd worden in de vorm van vrijstaande woningen, twee-aaneen gebouwde woningen, aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen, met dien verstande dat gestapelde woningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen worden gebouwd.

In paragraaf 3.2 van de plantoelichting is een indicatieve stedenbouwkundige opzet weergegeven. Deze voorziet verspreid over het plangebied onder meer in verschillende aaneengesloten sociale huurwoningen. Tegenover de woning van [verzoeker] aan [locatie] zijn in die opzet negen aaneengesloten woningen aangegeven in het zuidelijke deel van het plangebied. [partij] heeft het voornemen het gebied overeenkomstig deze stedenbouwkundige opzet te ontwikkelen.

3.       [verzoeker] is het er niet mee eens dat in het zuidelijke deel van het plangebied aaneengesloten woningen mogelijk zijn gemaakt. Volgens hem was de raad gebonden aan gemaakte afspraken dat in dit deel uitsluitend vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen zouden komen. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht om het bestemmingsplan te schorsen in afwachting van de behandeling van zijn beroep in de bodemprocedure, om te voorkomen dat op deze wijze in het zuidelijke deel van het plangebied uitvoering aan het plan zal kunnen worden gegeven.

Spoedeisend belang

4.       Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.1.    [partij] heeft de voorzieningenrechter schriftelijk en op de zitting meegedeeld dat zij eerst het noordelijke deel van het plangebied zal gaan ontwikkelen. Wat betreft de woningen in het zuidelijke deel van het plangebied zal de verkoop niet vóór juni 2022 starten. Aanvragen om omgevingsvergunning voor die woningen en voor de hier voorziene aaneengebouwde sociale huurwoningen zullen pas daarna worden ingediend.

4.2.    [verzoeker] betwist dit niet, maar heeft naar voren gebracht dat hij niettemin een spoedeisend belang bij schorsing van het bestemmingsplan heeft. Volgens hem is [partij] gebonden aan het realiseren van minimaal 54 sociale huurwoningen, die aaneengebouwd zullen worden uitgevoerd, maar zou zij binnen het plangebied nog kunnen schuiven met de precieze locatie waar deze zullen worden gerealiseerd. De mogelijkheden om op die wijze alsnog af te zien van het realiseren van aaneengebouwde woningen in het zuidelijke deel kunnen worden belemmerd wanneer nu met de ontwikkeling van het noordelijke deel van het plangebied wordt begonnen, aldus [verzoeker].

4.3.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat eventuele verschuivingen zoals door [verzoeker] voorgestaan binnen de planregeling mogelijk zijn. De planregeling laat in het gehele gebied met de bestemming "Woongebied", zowel in het noordelijke als zuidelijke deel, immers dezelfde woningtypen toe (behoudens gestapelde woningen die in dit geding niet aan de orde zijn). De mogelijkheden om méér aaneengebouwde woningen te realiseren in het noordelijke deel van het plangebied dan op dit moment door [partij] voorgenomen, worden door de planregeling dus niet beperkt. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat ook wanneer de ontwikkeling van het noordelijke deel ertoe leidt dat ten tijde van de behandeling van het beroep in de bodemprocedure verschuivingen feitelijk niet meer mogelijk zijn, dat nog niet tot onomkeerbare gevolgen in het zuidelijke deel leidt. Ook dan zal een eventuele gegrondverklaring van het beroep van [verzoeker] nog altijd tot gevolg kunnen hebben dat woningen in het zuidelijke deel niet aaneengesloten zullen mogen worden gebouwd.

4.4.    Het voorgaande betekent dat met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt.

Conclusie

5.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.  De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2021

727