Uitspraak 202104226/2/R2


Volledige tekst

202104226/2/R2.
Datum uitspraak: 16 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te Eindhoven, en anderen,

en

de raad van de gemeente Eindhoven,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "II Bedrijventerrein De Hurk-Croy (reparatie)" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoekers] beroep ingesteld.

[verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoekers] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 oktober 2021, waar [verzoekers], van wie [verzoeker A], [verzoeker B], bijgestaan door [gemachtigde A], en [gemachtigde B] in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door drs. B. van der Padt, zijn verschenen.

Buiten bezwaar van de raad hebben [verzoekers] ter zitting een nader stuk overgelegd.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       In het plan zijn de bestemmingen "Groen" en "Water" toegekend aan gronden ter plaatse van de Waldeck Pyrmontstraat in Eindhoven. Op die locatie zijn woonschepen afgemeerd in het Eindhovens Afwateringskanaal dat dwars door het bedrijventerrein "De Hurk" loopt. Met het plan is het bestaand legaal gebruik van deze ligplaatsen voor woonschepen onder het algemeen overgangsrecht gebracht. Het plan strekt ertoe om te voldoen aan de opdracht uit de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:621, over het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017". In die uitspraak heeft de Afdeling dat bestemmingsplan, voor zover dat ging over de ligplaatsen voor woonschepen aan de Waldeck Pyrmontstraat, vernietigd. Daartoe overwoog de Afdeling dat de raad bij het vaststellen van dat plan er ten onrechte geen rekening mee had gehouden dat het gebruik ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen op die locatie door de inwerkingtreding van de Wet verduidelijking voorschriften woonboten per 1 januari 2018 met vergund gebruik is gelijkgesteld, waarmee ook de eventuele strijdigheid van dat gebruik met het bestemmingsplan "De Hurk" uit 1988 kwam te vervallen.

[verzoekers] behoren tot de woonbootbewoners, die sinds jaar en dag op die locatie ligplaats innemen. Zij kunnen zich niet met het plan verenigen, omdat daarin volgens hen geen adequate regeling is getroffen die rekening houdt met hun bestaande rechten en gerechtvaardigde belangen.

3.       [verzoekers] verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening omdat er volgens hen onomkeerbare gevolgen zullen optreden voor hun woon- en leefomgeving als dit plan in werking treedt. Zij stellen daartoe dat het bestemmingsplan "De Hurk-Croy 2017" voor het overige onherroepelijk is geworden, zodat de bedrijven in hun onmiddellijke omgeving onbeperkt kunnen uitbreiden, zonder rekening te hoeven houden met het woon- en leefklimaat ter plaatse van de ligplaatsen voor hun woonschepen. Omdat voor hen enkel algemeen overgangsrecht geldt, vrezen zij dat hun woon- en leefklimaat op geen enkele wijze door dit plan wordt beschermd tegen hinder van uitbreidende bedrijven. Verder vrezen zij voor verlies van deze woonvorm en van economisch kapitaal, omdat er geen uitkoopregeling is getroffen.

4.       De raad heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2020 alsnog een op de specifieke situatie van de woonbootbewoners toegespitst onderzoek laten uitvoeren door adviesbureau Kragten. Dit heeft geresulteerd in het rapport "Onderzoek woon- en leefklimaat. Woonschepen Afwateringskanaal Eindhoven" van 16 december 2020, dat aan het plan ten grondslag is gelegd. Op basis van de uitkomsten van dit rapport heeft de raad het niet wenselijk geacht om het bestaande gebruik van de ligplaatsen voor woonschepen als zodanig te bestemmen. De raad heeft een zwaarder gewicht toegekend aan het behoud van het bedrijventerrein dan aan het belang van de woonbootbewoners om hun gebruiksrecht te kunnen blijven uitoefenen. Dit gebruik heeft de raad onder het algemeen gebruiksovergangsrecht van het plan gebracht. Volgens de raad betekent dit niet dat aan de gebruikers van de ligplaatsen geen enkele bescherming tegen milieuhinder van bedrijven die willen uitbreiden toekomt. Volgens de raad is verder verzekerd dat dit gebruik binnen de planperiode kan worden beëindigd, omdat de gemeente eigenaar van de ligplaatsen is en de lopende huurovereenkomsten met de bewoners tegen vergoeding kan opzeggen. Bij het besluit tot vaststelling van het plan heeft de raad besloten om voor de financiële afwikkeling van de beëindiging van de huurovereenkomsten overeenkomstig het advies van de commissie van 30 maart 2021 (bijlage 5 bij de plantoelichting) te komen tot een uitkoopregeling die in samenspraak met de bewoners wordt vastgesteld en waarbij een intermediair optreedt als tussenpersoon. Dat proces is inmiddels in gang gezet.

5.       Niet in geschil is dat uit de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2020 volgt dat het bestaande gebruik van de ligplaatsen voor woonschepen met de inwerkingtreding van de Wet verduidelijking voorschriften woonboten per 1 januari 2018, waarbij onder andere artikel 8.2a aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is toegevoegd, is gelijkgesteld met vergund gebruik, met als gevolg dat de strijdigheid met het thans nog voor de locatie geldende bestemmingsplan "De Hurk" uit 1988 is komen te vervallen. Door dit legale bestaande gebruik in het reparatieplan onder het algemene gebruiksovergangsrecht te brengen, kan dit gebruik planologisch gezien, en mits onafgebroken, overeenkomstig de bestaande situatie worden voortgezet. Anders dan [verzoekers] veronderstellen, leidt dit niet tot een mindere mate van milieubescherming tegen bedrijven die willen uitbreiden dan zij onder het bestemmingsplan "De Hurk" 1988 hebben. Artikel 2.14, zevende lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dat hierop ziet, heeft namelijk ook betrekking op een overgangsrechtelijke situatie (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1518, onder 7.4). Dat betekent dat [verzoekers] niet gebaat zijn bij een schorsing van het reparatieplan.

Voor zover [verzoekers] verlangen dat bij wijze van een voorlopige voorziening wordt bepaald dat het bestaande gebruik van de ligplaatsen voor woonschepen in het plan als zodanig wordt bestemd, al dan niet zolang er geen uitkoopregeling tot stand is gekomen, ziet de voorlopige voorzieningenrechter - zo het al niet te verstrekkend is om hiertoe bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan - niet in dat hierbij een spoedeisend belang bestaat, gelet op wat hiervoor is overwogen.

6.       Gelet hierop is met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat rechtvaardigt dat een voorlopige voorziening wordt getroffen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen
voorzieningenrechter

w.g. Van Engelen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2021

842-911