Uitspraak 202006137/1/R2


Volledige tekst

202006137/1/R2.
Datum uitspraak: 17 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante 1A]. en [appellant 1B], gevestigd en wonend te Holthees, gemeente Boxmeer

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant (hierna: de rechtbank) van 24 september 2020 in zaak nr. 20/1320 in het geding tussen:

[appellante 1A] en [appellant 1B]

en

het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer.

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2019 heeft het college de aanvraag van [appellante 1A] om een omgevingsvergunning voor het oprichten van een schuilgelegenheid voor dieren op het perceel [locatie] te Holthees geweigerd.

Bij besluit van 6 april 2020 heeft het college het bezwaar van [appellante 1A] tegen de weigering van de omgevingsvergunning ongegrond verklaard en het bezwaar van [appellant 1B] niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 24 september 2020 heeft de rechtbank het door [appellante 1A] ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het door [appellant 1B] ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkheid, gegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellante 1A] en [appellant 1B] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante 1A] en [appellant 1B] hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2021, waar [appellante 1A] en [appellant 1B], vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg en het college, vertegenwoordigd door mr. J.P.L.M. van der Velden, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 19 september 2019 heeft [appellante 1A] een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een schuilgelegenheid voor paarden naast de intensieve varkenshouderij aan de [locatie].

Bij besluit van 7 oktober 2019 heeft het college geweigerd om hiervoor een omgevingsvergunning te verlenen. Daartoe heeft het college gesteld dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2018" (hierna: het bestemmingsplan), omdat de schuilgelegenheid buiten het aangegeven bouwvlak wordt gebouwd. Het college is niet bereid om hiervoor een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik te verlenen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wet algemene bepalingen bestuursrecht. Volgens het college ligt het perceel [locatie] niet in de kernrandzone, wat op grond van de toepasselijke afwijkingsregel in het bestemmingsplan is vereist.

Regelgeving

2.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft overwogen dat het college de omgevingsvergunning voor strijdig planologisch gebruik mocht weigeren, omdat de door [appellante 1A] ingediende aanvraag niet voldoet aan ten minste één van de voorwaarden in artikel 3.3.2 van de planregels om te mogen afwijken van het verbod in het plan om gebouwen buiten het bouwvlak te bouwen. Dit artikel vereist onder meer dat het perceel waarop het bouwplan ziet in een kernrandzone ligt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het onderhavige perceel niet in een kernrandzone ligt, maar in het buitengebied.

Hoger beroep

4.       [appellante 1A] en [appellant 1B] kunnen zich niet met deze uitspraak verenigen en betogen dat de rechtbank heeft miskend dat [locatie] in de kernrandzone van Holthees ligt, dan wel een gebied dat gezien de ligging en het feitelijk gebruik gerekend kan worden tot een kernrandzone. Gelet op de feitelijke situatie ter plaatse, is er volgens hen sprake van een kernrandzone, zoals gedefinieerd in artikel 1.77 van de planregels. Ter onderbouwing van dit standpunt voeren [appellante 1A] en [appellant 1B] aan dat [locatie] buiten het stedelijk en bebouwd gebied ligt, dat er relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar is, en de gronden rondom [locatie] niet uitsluitend agrarische functies hebben. Dit toont volgens hen aan dat [locatie] in de kernrandzone, en niet in het buitengebied, ligt. Het college heeft de "harde natuurlijke lijnen" van de spoorlijn Venlo - Nijmegen en het Afwateringskanaal/Loobeek gebruikt om vast te stellen of [locatie] al dan niet in de kernrandzone ligt, maar die lijnen kunnen geen rol spelen in de beoordeling, omdat die niet opgenomen zijn in de definitie van het begrip kernrandzone.

4.1.    Ten tijde van de besluitvorming door het college gold ter plaatse het bestemmingsplan "Buitengebied 2018". Aan het perceel zijn, voor zover hier van belang, de enkelbestemming "Agrarisch" en de functieaanduidingen "intensieve veehouderij" en "specifieke vorm van agrarisch - veehouderij" toegekend.

Artikel 3.1, aanhef en onder d, van de planregels luidt:

"De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

d. één veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veehouderij", waarbij geldt dat:

1. Uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding "intensieve veehouderij" ook een intensieve veehouderij is toegestaan".

Artikel 3.2.2, aanhef en onder a, van de planregels luidt:

"Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a. gebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak en op minimaal 5 meter afstand van de perceelsgrenzen gebouwd".

Artikel 3.3.2 van de planregels luidt:

"Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.2, onder a, voor het bouwen van een schuilgelegenheid voor dieren buiten het bouwvlak, mits:

a. de schuilgelegenheid gebouwd wordt op een perceel dat ligt in de kernrandzone of in een gebied dat gezien de ligging en het feitelijk gebruik gerekend kan worden tot de kernrandzone;

b. de oppervlakte van de schuilgelegenheid maximaal 90 m² bedraagt;

c. de goothoogte en hoogte maximaal 2,5 respectievelijk 4 meter bedragen;

d. de schuilgelegenheid uitsluitend bedoeld is voor de uitoefening van hobbymatige activiteiten en aantoonbaar noodzakelijk en doelmatig is vanuit het oogpunt van dierenwelzijn".

Artikel 1.77 van de planregels luidt:

"kernrandzone: een overgangsgebied naar het buitengebied gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarisch functie".

4.2.    Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met artikel 3.2.2, aanhef en onder a, van de planregels. Het geschil in hoger beroep beperkt zich tot de vraag of [locatie] in de kernrandzone of een gebied dat gezien de ligging en het feitelijk gebruik gerekend kan worden tot de kernrandzone ligt, zodat gebruik kan worden gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 3.3.2 van de planregels. Bij het beantwoorden van deze vraag heeft het college beoordelingsruimte en toetst de Afdeling of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [locatie] niet in de kernrandzone ligt.

4.3.    Volgens het college ligt [locatie] in het buitengebied, en niet in de kernrandzone die wordt begrensd door de "harde natuurlijke lijnen" van de spoorlijn Venlo - Nijmegen en het Afwateringskanaal/Loobeek. Onder verwijzing naar het advies van de Bezwarencommissie stelt het college daartoe dat [locatie] te ver buiten de kern van Holthees, en dus buiten bestaand stedelijk gebied, ligt om van een kernrandzone te kunnen spreken. Ook is er in de directe omgeving van [locatie] weinig bebouwing op korte afstand van elkaar en is er geen sprake van een ondergeschikte of afnemende agrarische functie, aldus het college. Hoewel nabij de varkenshouderij een natuurgebied is en enkele percelen een recreatiefunctie of horecafunctie hebben, hebben de overige gronden in de directe omgeving van de varkenshouderij volgens het college een agrarische functie. Hierdoor wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat de locatie waarvoor de aanvraag is gedaan in de kernrandzone ligt of in een gebied dat gezien de ligging en het feitelijk gebruik gerekend kan worden tot de kernrandzone.

4.4.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [locatie] niet in de kernrandzone ligt. De kern van Holthees kenmerkt zich als stedelijk gebied, door bebouwing op korte afstand van elkaar, terwijl de bebouwing buiten de dorpskern in de westelijke richting steeds verder afneemt. In de directe omgeving van [locatie] zijn bijvoorbeeld slechts enkele percelen met daarop een woning of andere bebouwing. De gronden in de directe omgeving van [locatie] kenmerken zich, anders dan de meer naar het oosten in de richting van Holthees liggende gronden, door een hoofdzakelijk agrarische functie. Het college beschouwt de spoorlijn Venlo - Nijmegen en het Afwateringskanaal/Loobeek, die tussen [locatie] en de dorpskern van Holthees liggen, als de natuurlijke begrenzing van de kernrandzone. De Afdeling betrekt hierbij dat het college ter zitting heeft aangegeven dat de omvang van de kernrandzone rondom Holthees afhangt van de specifieke situatie. Zo is aan de oostzijde van de dorpskern geen kernrandzone aanwezig, omdat de gronden daar overwegend een agrarische functie hebben en van een overgangsgebied geen sprake is. De Afdeling vindt deze onderbouwing redelijk.

[appellante 1A] en [appellant 1B] stellen weliswaar dat ten westen van de natuurlijke begrenzing in de directe omgeving van de varkenshouderij ook bebouwing is met een woon-, horeca- of recreatieve functie, maar dat doet er niet aan af dat de gronden in dit gebied overwegend een agrarische functie hebben. Verder leidt de omstandigheid dat het buurtschap ten zuidwesten van de kern van Holthees, deels ten westen van de spoorlijn en de beek ligt niet tot een ander oordeel. Dit buurtschap kan worden beschouwd als stedelijk gebied met bebouwing op korte afstand van elkaar. Het buurtschap ligt bovendien een stuk zuidelijker van de dorpskern van Holthees dan de [locatie]. De ligging van het buurtschap betekent dus niet dat ten noordwesten van de spoorlijn/beek, ter hoogte van het perceel [locatie], ook sprake is van een kernrandzone.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021

723-975

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, luidt:

"1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk;

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet."

Artikel 2.10, eerste en tweede lid, luidt:

"1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

[…]

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan […]

[…]

2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is."

Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚ en 3˚, luidt:

"1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of beheersverordening:

[…]

2˚.in bij de algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen;

3˚. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke ordening bevat;

[…]."