Uitspraak 202105269/2/A3


Volledige tekst

202105269/2/A3.
Datum uitspraak: 15 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

Vereniging Beveiligingsorganisaties Nederland, gevestigd te Den Haag en De Unie, (hierna tezamen: VBe NL),

verzoekster,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 20 juli 2021 in zaak nr. 20/269 in het geding tussen:

FNV, CNV Vakmensen en de Nederlandse Veiligheidsbranche (hierna: de NVB) (hierna tezamen: FNV e.a.), alle gevestigd te Utrecht,

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2019 heeft de minister VBe NL en De Unie dispensatie verleend van het besluit van dezelfde datum tot algemeen verbindend verklaren van de cao Particuliere Beveiliging.

Bij besluit van 6 december 2019 heeft de minister het door FNV e.a. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 juli 2021 heeft de rechtbank het door FNV e.a. daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 30 april 2019 herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft VBe NL hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft VBe NL de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De minister en FNV e.a. hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 november 2021, waar VBe NL, vertegenwoordigd door mr. J.P.C. Obbink, advocaat te Utrecht, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.D. Brouwers-Wozniak, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting FNV e.a., vertegenwoordigd door mr. M.H.D. Vergouwen en mr. C. de Blaeij, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       De minister heeft de cao Particuliere Beveiliging op 30 april 2019 algemeen verbindend verklaard tot 4 mei 2021 (Stcrt. 3 mei 2019, nr. 4229). Deze cao is gesloten door de NVB enerzijds en FNV e.a. anderzijds.

In het dispensatiebesluit van 30 april 2019 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de specifieke bedrijfskenmerken van de ondernemingen die lid zijn van VBe NL op essentiële punten verschillen van de bedrijfskenmerken van de ondernemingen die vallen onder de cao Particuliere Beveiliging. De ondernemingen die lid zijn van VBe NL voeren namelijk gecombineerde werkzaamheden uit. Naast reguliere beveiliging houden zij zich ook bezig met evenementen- en horecabeveiliging, crowdmanagement, basishulpverlening en het inzetten van verkeersregelaars en voetbalstewards. Daarnaast wijkt de wijze waarop de leden van VBe NL arbeid organiseren in hoge mate af van de wijze waarop dit wordt gedaan door ondernemingen die vallen onder de cao Particuliere Beveiliging. De leden van VBe NL maken namelijk gebruik van oproepkrachten die ergens anders een dienstverband hebben. Het gaat daarbij om korte opdrachten.

De rechtbank heeft overwogen dat de minister zijn standpunt ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De minister erkent dat leden van de NVB ook gecombineerde werkzaamheden uitvoeren. Hij heeft niet onderbouwd waarin het door hem gestelde verschil op dit punt is gelegen. De minister had een vergelijkende beschrijving en een feitelijke en cijfermatige onderbouwing moeten geven, wat hij niet heeft gedaan. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat zowel de leden van NVB als de leden van VBe NL een grote behoefte hebben aan flexibel personeel en dat zij daar op allerlei manieren gebruik van maken. De minister heeft volgens de rechtbank niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze en in welke mate de leden van VBe NL zich op dit punt onderscheiden. Omdat de aanvraag en de bijgevoegde stukken geen onderbouwing bevatten van de door VBe NL en de minister bedoelde verschillen, moet het volgens de rechtbank ervoor worden gehouden dat deze verschillen er niet zijn, zodat van dispensatie geen sprake kan zijn. Om deze reden heeft de rechtbank het besluit van 6 december 2019 vernietigd en het besluit van 30 april 2019 herroepen.

Geschil

3.       In hoger beroep betoogt VBe NL dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister niet verplicht is zijn standpunt, dat de bedrijfskenmerken op essentiële punten verschillen, cijfermatig te onderbouwen. Bovendien bevatten de overgelegde stukken volgens VBe NL wel een cijfermatige onderbouwing. Als het besluit van 6 december 2019 al ondeugdelijk zou zijn gemotiveerd, dan had de rechtbank de rechtsgevolgen van dat besluit in stand moeten laten. De vernietiging heeft namelijk zeer verstrekkende gevolgen, aldus VBe NL.

Verzoek

4.       VBe NL verzoekt de voorzieningenrechter te bepalen dat de aangevallen uitspraak niet hoeft te worden uitgevoerd in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de hoofdzaak. Ter onderbouwing van dit verzoek voert zij aan dat de aangevallen uitspraak tot gevolg heeft dat de cao Particuliere Beveiliging voor de periode 30 april 2019 tot 4 mei 2021 achteraf alsnog van toepassing is geworden op haar leden. Werknemers van haar leden kunnen hierdoor in bepaalde situaties recht hebben op nabetalingen. Om uit te zoeken in hoeverre dit zo is, zullen haar leden uitvoerig onderzoek moeten doen, wat veel tijd en geld kost. Als VBe NL door de Afdeling in de hoofdzaak in het gelijk wordt gesteld, zal al dit uitzoekwerk voor niets zijn geweest en zullen de uitbetaalde bedragen weer moeten worden teruggevorderd. VBe NL voert verder aan dat het Sociaal Fonds Particuliere Beveiliging (hierna: het SFPB) controles uitvoert op de naleving van de cao Particuliere Beveiliging en boetes kan opleggen.

Spoedeisend belang

5.       FNV e.a. betogen dat er geen spoedeisend belang is. Ter zitting hebben zij aangevoerd dat werknemers in de praktijk geen nabetalingen vorderen. Als zij dit al wel zouden doen, betekent dit nog niet dat er al nabetalingen moeten worden gedaan voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak. Er zal namelijk eerst berekend moeten worden hoe hoog het verschuldigde bedrag is en dit neemt enige tijd in beslag. Dat het SFPB controles uitvoert is onvoldoende om spoedeisend belang aan te nemen. Spoedeisend belang is er pas als een boete is opgelegd en deze wordt ingevorderd, aldus FNV e.a..

5.1.    De herroeping van het dispensatiebesluit van 30 april 2019 door de rechtbank betekent dat dit besluit geacht wordt nooit te hebben bestaan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3278). Deze herroeping heeft daarom tot gevolg dat de leden van VBe NL voor de periode tussen 30 april 2019 en 4 mei 2021 alsnog onder de cao Particuliere Beveiliging vallen. De voorzieningenrechter vindt aannemelijk gemaakt dat werknemers van die leden als gevolg hiervan in bepaalde situaties in aanmerking kunnen komen voor nabetalingen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om reiskostenvergoedingen en verschuivingstoeslagen. FNV e.a. hebben dit ook niet bestreden. De voorzieningenrechter is, in aanmerking genomen dat het in dit geval gaat om een groot aantal werknemers, van oordeel dat er alleen al hierom sprake is van een spoedeisend belang. Artikel 2, derde lid, van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten, waar de minister naar heeft verwezen, brengt hierin geen verandering. In dat artikel staat dat de verbindendverklaring van een cao geen terugwerkende kracht heeft. Dit betekent in dit geval dat de cao Particuliere Beveiliging niet kan terugwerken tot vóór 30 april 2019. De door VBe NL bedoelde nabetalingen hebben echter betrekking op de periode tussen 30 april 2019 en 4 mei 2021.

Beoordeling verzoek

6.       De voorzieningenrechter vindt dat het geschil nader onderzoek vergt. Deze procedure over een verzoek om een voorlopige voorziening leent zich niet hiervoor. De voorzieningenrechter zal daarom geen uitspraak doen in de hoofdzaak, hoewel FNV e.a. hierom hebben verzocht. De voorzieningenrechter zal het verzoek van VBe NL beoordelen aan de hand van een belangenafweging, zonder een voorlopig oordeel te geven over de rechtmatigheid van de aangevallen uitspraak.

6.1.    Zoals hiervoor al is overwogen, vindt de voorzieningenrechter aannemelijk gemaakt dat werknemers van ondernemingen die lid zijn van VBe NL in bepaalde situaties in aanmerking kunnen komen voor nabetalingen als gevolg van de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter vindt ook aannemelijk gemaakt dat in veel gevallen uitvoerig onderzoek nodig zal zijn om te achterhalen hoe hoog deze nabetalingen moeten zijn. Voor het bepalen van de reiskostenvergoeding die moet worden nabetaald, zal bijvoorbeeld duidelijk moeten worden hoeveel kilometers de betreffende werknemer heeft afgelegd voor het uitvoeren van werkzaamheden. Voor het bepalen van de verschuivingstoeslag die moet worden nabetaald, zal duidelijk moeten worden hoe de betreffende werknemer was ingeroosterd. De voorzieningenrechter weegt hierbij mee dat de nabetalingen betrekking kunnen hebben op een aanzienlijke periode. VBe NL heeft er belang bij dat haar leden dergelijk uitvoerig onderzoek niet hoeven uitvoeren zolang niet zeker is dat de aangevallen uitspraak juist is. Als de Afdeling die uitspraak in de hoofdzaak vernietigt, zal dat onderzoek namelijk onnodig zijn geweest en zullen de eventueel uitbetaalde bedragen moeten worden teruggevorderd.

De minister heeft te kennen gegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek. FNV e.a. hebben aangevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat de veiligheidsbranche behoefte heeft aan duidelijkheid. De voorzieningenrechter ziet hierin echter geen reden om het verzoek af te wijzen. Pas met de uitspraak van de Afdeling in de hoofdzaak zal namelijk definitief duidelijkheid bestaan over de vraag of de rechtbank het dispensatiebesluit van 30 april 2019 terecht heeft herroepen.

De voorzieningenrechter komt daarom tot de conclusie dat het belang van VBe NL om in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de hoofdzaak geen uitvoering te hoeven geven aan de aangevallen uitspraak, zwaarder weegt dan het belang dat FNV e.a. erbij hebben dat in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de hoofdzaak wel uitvoering wordt geven aan de aangevallen uitspraak.

7.       Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de aangevallen uitspraak wordt geschorst.

8.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

schorst bij wijze van voorlopige voorziening de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2021

753