Uitspraak 202100070/1/R1, 202100087/1/R1 en 202100099/1/R1


Volledige tekst

202100070/1/R1, 202100087/1/R1 en 202100099/1/R1.
Datum uitspraak: 17 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Utrecht,

2. [appellant sub 2], wonend te Utrecht

3. [appellant sub 3], wonend te Utrecht, en anderen

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2020 heeft het college onder meer een locatie aan de Esdoornstraat te Utrecht (hierna: locatie 2.189) aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).

Bij onderscheiden besluiten van 26 november 2020, verzonden op dezelfde datum, heeft het college de door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 13 oktober 2021, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. K.L. Markerink, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. Markerink, voornoemd, en het college, vertegenwoordigd door M. Akkersdijk en J.A. Schutte, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De orac zal vlak bij de kruising van de Esdoornstraat met de Violenstraat worden geplaatst, in een parkeervak naast de woning van [appellant sub 3]. [appellant sub 1] woont op het perceel [locatie 1] en [appellant sub 2] woonde op het perceel [locatie 2]. Deze percelen liggen tegenover de locatie voor de orac. [appellant sub 3] woont op de hoek van de Esdoornstraat en de Violenstraat, op het perceel [locatie 3].

Ontvankelijkheid

2.       Ter zitting is gebleken dat [appellant sub 2] haar woning in de Esdoornstraat heeft verkocht en heeft overgedragen. Zij is inmiddels ook verhuisd. Niet gebleken is dat de nieuwe eigenaar het beroep heeft overgenomen of dat [appellant sub 2] enige verplichting is aangegaan tegenover de nieuwe eigenaar die verband houdt met de aangewezen locatie. De Afdeling ziet geen aanleiding om belang aan te nemen bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep van [appellant sub 2], omdat niet is gebleken dat, ondanks de overdracht van de eigendom van de woning, [appellant sub 2] nog belang bij het beroep heeft. Om die reden is beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.

Geschiktheid aangewezen locatie

Toetsingskader

2.1.    Zoals de Afdeling meermaals heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1464, dient het college bij de aanwijzing van locaties voor de plaatsing van orac’s een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden en de eventueel naar voren gebrachte alternatieve locaties beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.

Zoals de Afdeling verder eveneens in de uitspraak van 24 juni 2020 heeft overwogen, gaat het in procedures zoals deze uitsluitend om de aanwijzing van een locatie voor een orac. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een orac, toeneming van verkeer van en naar een orac en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een orac. Deze gevolgen zijn niet volledig te voorkomen en hoeven onder normale omstandigheden niet aan een aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van een orac in de weg te staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van orac’s en door het regelmatig legen en schoonmaken ervan zoveel mogelijk wordt voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking van een orac in het algemeen beperkt is en dat het legen van een orac maar van korte duur is. De Afdeling beoordeelt daarom enkel of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

Richtlijnen

2.2.    Het college hanteert bij het aanwijzen van locaties voor ORAC’s een aantal richtlijnen. In de besluiten van 26 november 2020 heeft het college de belangrijkste richtlijnen vermeld. Deze zijn (voor zover hier van belang):

- de orac is goed bereikbaar voor het inzamelvoertuig;

- de orac past logisch in het inrichtingsplan;

- de orac mag niet hoger zijn dan 1.5 m;

- verkeer en voetgangers worden niet belemmerd;

- de orac is goed bereikbaar voor alle woningen;

- de streefwaarde voor de loopafstand is 125 m;

- de afstand van de orac tot de erfgrens bedraagt minimaal 2 m;

- de afstand [vanaf de inwerpzuil] van de orac tot de gevel van een woning bedraagt minimaal 3 m, indien het een dichte muur betreft geldt 2 m.

Geschiktheid locatie

Opgeven parkeerplaats

3.       [appellant sub 1] betoogt dat de locatie niet overeenstemt met het uitgangspunt van het college dat bij voorkeur een orac niet op een parkeerplek wordt geplaatst. Hij wijst erop dat de orac in een 9,5 m lange parkeerstrook zal worden geplaatst en dat na de plaatsing slechts 5,8 m aan parkeerplaats zal overblijven. Deze maat voldoet niet aan de lengte van 6 m die voor een parkeerplaats is voorgeschreven in het Handboek Openbare Ruimte (hierna: HOR). Verder betoogt hij dat het college zich er geen rekenschap van heeft gegeven dat het besluit erin voorziet dat de orac 1 m van de geplande locatie af kan komen te staan, zodat van de parkeerstrook slechts 4,8 m overblijft.

3.1.    Het college stelt dat een container het liefst niet op een parkeerplaats wordt geplaatst. In dit geval zal na de plaatsing van de orac een kleinere parkeerplaats overblijven dan het HOR aanbeveelt. Het college heeft dit aanvaardbaar geacht, omdat bij het verplaatsen van de orac de loopafstanden te groot zouden worden. Bij afweging van de betrokken belangen heeft het college derhalve meer gewicht toegekend aan plaatsing van de orac dan aan handhaving van de huidige parkeerstrook. De Afdeling ziet in het aangevoerde op zichzelf geen aanleiding om die afweging onredelijk te achten. Voor zover [appellant sub 1] heeft betoogd dat dit tot parkeerproblemen leidt, heeft het college inzichtelijk gemaakt dat het opgeven van één volwaardige parkeerplaats op buurtniveau niet zal leiden tot een merkbare toename van de parkeerdruk. Ook in zoverre heeft het college in redelijkheid zich op het standpunt kunnen stellen dat de parkeerdruk de locatie niet ongeschikt maakt. Het betoog slaagt niet.

Positie orac ten opzichte van gevel en rijbaan

4.       [appellant sub 1] en [appellant sub 3] betogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het aanvaardbaar is dat tussen de gevel en de orac een afstand van 3 m kan worden aangehouden. Zij betogen dat die afstand niet overeenstemt met de afstand van 5 m tot de gevel die is genoemd in het gemeentelijke HOR. [appellant sub 3] wijst er verder op dat de orac vlak bij een zijraam van zijn eetkeuken wordt geplaatst. Verder betekent volgens [appellant sub 1] de eerdergenoemde afwijkingsmogelijkheid van 1 m dat de orac in de praktijk op een kortere afstand dan 3 m van de gevel kan komen, of meer in de richting van de rijbaan komt te staan. Als de orac in de richting van de rijbaan wordt opgeschoven, zal dit ten koste gaan van de relatief smalle rijbaan van de Esdoornstraat. Dit zal de kans op ongelukken vergroten. Volgens hem had een advies de commissie Beheer Inrichting Gebruik (hierna: BING) omtrent de verkeersveiligheid moeten worden gevraagd. [appellant sub 1] wijst er daarbij op dat de Esdoornstraat smaller zal worden dan waar het college rekening mee heeft gehouden. Hij stelt dat het college niet heeft meegerekend dat een afstand van 60 cm tussen de rand van de orac en de straat moet worden aangehouden. Volgens [appellant sub 1] is het opnemen van de afwijkingsmogelijkheid in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat nergens in Utrecht op een kortere afstand dan 3 m van de gevel wordt geplaatst, en de rechtszekerheid.

4.1.    Het college heeft met betrekking tot het HOR gesteld dat de richtlijn van 5 m alleen bij nieuwe woonwijken kan worden gehanteerd. In bestaande buurten waar het nu bestreden besluit op ziet, is deze afstand van 5 m nagenoeg nooit haalbaar en wordt daarom een afstand van 3 m aangehouden. Deze afstand van 3 m tot een gevel leidt volgens het college niet onaanvaardbare hinder. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

Over de afstand heeft het college gesteld dat die wordt gemeten tussen de gevel en het midden van de inworpzuil. Een kleine afwijking van dit principe is mogelijk afhankelijk van de positie van de inwerpzuil op de traanplaat. Het college heeft ter zitting aan de hand van een kaart inzichtelijk gemaakt dat de afstand tussen het midden van de inwerpzuil en de gevel meer dan 3 m kan zijn. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] hebben dat voorgaande onvoldoende overtuigend bestreden. Verder heeft het college ter zitting verklaard dat van het uitgangspunt dat de orac 3 m van de gevel wordt geplaatst, niet wordt afgeweken. Indien bij de daadwerkelijke plaatsing blijkt dat de afstand van 3 m niet kan worden gehaald, wordt de container niet geplaatst. Gelet op deze toezegging ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel is. Over de geluidoverlast bij de woning van [appellant sub 3] overweegt de Afdeling dat het aannemelijk is dat het gebruik en het legen van de orac hoorbaar is in de woning. Het college heeft toegelicht dat niet is uit te sluiten dat de orac enig geluid zal veroorzaken, maar dat het grootste deel van het geluid wordt gedempt door het uitrusten van de orac met een draaiende trommel met rubberen dempers. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met deze constructie van de orac de geluidhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijft.

Over de versmalling van de Esdoornstraat heeft het college toegelicht dat de genoemde 60 cm bedoeld is om te voorkomen dat auto’s over de traanplaat rijden. Die afstand hoeft alleen te worden aangehouden in situaties dat er geen stoeprand is. Het college heeft aan de hand van een kaart inzichtelijk gemaakt dat in deze situatie de Esdoornstraat ter plaatse van de orac uiteindelijk maar 10 cm versmald zal hoeven worden. Het college heeft gesteld dat deze versmalling dusdanig klein is, dat de kans op een toename van blikschade of ongelukken verwaarloosbaar is. Daardoor is volgens hem de locatie vanuit verkeersveiligheid niet ongeschikt. Hij heeft verder gesteld dat voorafgaand aan het besluit de BING-commissie geen ernstige bezwaren met betrekking tot het verkeer of schade aan voertuigen heeft gevonden. [appellant sub 1] heeft dat niet overtuigend bestreden. Gelet op het bovenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de locatie uit oogpunt van verkeersveiligheid geschikt is. Over de stelling dat van [appellant sub 1] dat het bestreden besluit rechtsonzekerheid met zich brengt vanwege de marge van 1 m rondom de aangewezen plek, overweegt de Afdeling dat dit op zichzelf de locatie niet ongeschikt maakt.

Dit betoog kan niet slagen.

Druk op de omgeving

5.       [appellant sub 1] betoogt dat niet duidelijk is wat de druk op de omgeving wordt. Hij wijst erop dat een kleinere orac dan elders in de wijk zal worden geplaatst, maar dat het aantal huishoudens dat ervan gebruik zou moeten maken gelijk is aan het aantal huishoudens dat van een normale orac gebruik maakt.

5.1.    De Afdeling overweegt dat [appellant sub 1] niet inzichtelijk heeft kunnen maken welke hinder hij zal ondervinden van de omstandigheid dat de orac een kleinere omvang heeft dan andere orac’s. Reeds om die reden ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college de aangewezen locatie niet geschikt heeft kunnen achten. Deze beroepsgrond faalt.

Locatiekeuze conclusie

6.       De conclusie is dat het college, met inachtneming van de richtlijnen, de aangewezen locatie geschikt heeft kunnen achten voor plaatsing van een orac.

Alternatieve locaties

Toekomstige alternatieve locatie

7.       [appellant sub 1] stelt dat het college rekening had moeten houden met de toekomstige herinrichting van de Amsterdamsestraatweg en de plaatsing van orac’s langs die weg. De orac op de locatie 2.189 wordt immers vooral geplaatst ten behoeve van de bewoners van de Amsterdamsestraatweg. Na de herinrichting zullen de bewoners langs de Amsterdamsestraatweg een orac dichterbij krijgen. Om die reden was de oorspronkelijke locatie, op de kruising van de Schutstraat en de Violenstraat, uit de voorlopige aanwijzing logischer geweest. Als de locatie 2.189 vervalt, zal tot de herinrichting van de Amsterdamsestraatweg de loopafstand maximaal 170 m zijn, wat het college kennelijk een aanvaardbare afstand acht. [appellant sub 1] wijst er verder op dat de orac in de groenstrook langs de Schutstraat kan worden geplaatst. Hij wijst erop dat het college plaatsing in een groenstrook ook bij de 2e Daalsedijk acceptabel heeft geacht.

7.1.    Het college stelt dat het in eerste instantie heeft gewacht met het plaatsen van orac’s in de wijk, vanwege de toekomstige herinrichting van de Amsterdamsestraatweg. Op verzoek van bewoners van de wijk is onderzocht of vooruitlopend op de herinrichting er toch orac’s konden worden geplaatst. Verder is het volgens het college nog niet duidelijk of bij herinrichting van de Amsterdamsestraatweg voldoende geschikte locaties zullen vrijkomen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat dit komt omdat er veel leidingen liggen die verplaatst zouden moeten worden. Er is daarom onafhankelijk van de herinrichting van de Amsterdamsestraatweg een plaatsingsplan vastgesteld dat zorgdraagt voor een zo goed mogelijke verdeling van orac’s over de wijk. Verder stelt het college dat ook na herinrichting van de Amsterdamsestraatweg de orac’s aan de Esdoornstraat gehandhaafd blijven. Met betrekking tot de Schutstraat heeft het college gesteld dat de plaatsing van orac’s in de Esdoornstraat het voordeel heeft dat de groenstrook op de Schutstraat gespaard kan blijven. Daarmee wordt voldaan aan het uitgangspunt dat waar mogelijk geen orac’s in het groen worden geplaatst. In dit verband stelt het college dat plaatsing in het groen slechts bij uitzondering als er geen andere mogelijkheden zijn, acceptabel wordt geacht. De Schutstraat is in eerste instantie wel als optie beschouwd, omdat de veronderstelling was dat een deel van de buurt nog niet van orac’s kon worden bediend in afwachting van de herinrichting van de Amsterdamsestraatweg. De oorspronkelijke locatie op de Schutstraat bediende een klein deel van de bewoners, terwijl met het nu vastgestelde plaatsingsplan de hele wijk kan worden bediend. Voor bewoners van de Schutstraat en de Laan van Engelswier zou plaatsing op de Schutstraat tot een kortere loopafstand leiden, maar een belangrijk deel van de beoogde gebruikers, met name het deel van de Violenstraat bij de Amsterdamsestraatweg en de Amsterdamsestraatweg zelf zou te ver moeten lopen. Verder heeft het college gesteld dat, anders dan [appellant sub 1] veronderstelt, de richtwaarde voor de loopafstand 125 m bedraagt. Van dit uitgangspunt wordt alleen afgeweken als er geen oplossing elders kan worden gevonden, aldus het college. Het kiezen voor een orac op de kruising met de Schutstraat zou betekenen dat 165 huishoudens een grotere loopafstand moeten overbruggen dan de richtwaarde noemt. [appellant sub 1] heeft het voorgaande niet overtuigend bestreden. De alternatieve locatie aan de Schutstraat en het alternatief om te wachten op eventuele plaatsing van orac’s na herinrichting van de Amsterdamsestraatweg zijn daarom niet zodanig geschikter dat het college hiervoor had moeten kiezen.

Alternatief Violenstraat

8.       [appellant sub 1] en [appellant sub 3] betogen dat het college ten onrechte niet heeft gekozen voor een locatie in de Violenstraat, nabij de kruising met de Esdoornstraat. [appellant sub 1] voert aan dat het college bij het beoordelen van dit alternatief niet volledig en juist heeft getoetst aan de richtlijnen. Volgens hen is de Violenstraat in opzet, en dus in bereikbaarheid voor de ophaalwagen, vergelijkbaar met de Esdoornstraat en is deze straat ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Verder ontbreekt volgens hen een advies van verkeersdeskundigen van de BING-commissie waaruit volgt dat de locatie is getoetst op de bereikbaarheid voor de containerauto. De enkele stelling dat de Violenstraat niet geschikt is, is volgens hen verder niet onderbouwd. Verder wijzen zij erop dat dit alternatief op twee punten beter is: er hoeven niet twee parkeerplaatsen te vervallen en de orac kan op 3 m van een gevel worden geplaatst.

8.1.    Het college stelt dat de Esdoornstraat 3 m breder is dan de Violenstraat en bredere stoepen en een bredere rijbaan heeft. Als een auto in de Violenstraat niet direct tegen de stoep is geparkeerd, is het voor het inzamelvoertuig al niet meer mogelijk om zonder schade door de Violenstraat te rijden. Ook is uit een proefronde met de inzamelauto gebleken dat deze de bocht vanuit de Esdoornstraat de Violenstraat niet kan indraaien, niet alleen vanwege de inrichting van de straat maar ook vanwege een boomkruin. Ook kan de orac niet op de voorgestelde plek worden geplaatst vanwege de leidingen en boomwortels. Het weghalen van de boom zou in strijd zijn met de richtlijn het groen zo veel mogelijk intact te laten. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] hebben dit niet gemotiveerd bestreden. Gelet hierop acht de Afdeling dit aangedragen alternatieven niet zodanig geschikter, dat het college hiervoor had moeten kiezen.

Conclusie alternatieven

9.       In het aangevoerde ziet de Afdeling gezien het voorgaande geen grond voor het oordeel dat de door [appellant sub 1] en [appellant sub 3] bedoelde alternatieve locaties zodanig geschikter zijn voor plaatsing van de orac, dat het college in redelijkheid een van die locaties had moeten verkiezen boven de aangewezen locatie.

Conclusie

10.     Het beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] zijn ongegrond.

11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;

II.       verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Van Helvoort
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021

361