Uitspraak 202100529/1/R1


Volledige tekst

202100529/1/R1.
Datum uitspraak: 17 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Holland van 16 december 2020 in zaak nrs. 20/6073 en 20/5690 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Nieuwe Niedorp, gemeente Hollands Kroon,

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2020 heeft het college geweigerd om aan [wederpartij] een omgevingsvergunning te verlenen voor het verbouwen van een bestaande schuur op het perceel [locatie 1] (hierna: het perceel) te Nieuwe Niedorp.

Bij besluit van 21 oktober 2020 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 december 2020 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 oktober 2020 vernietigd en het college opgedragen binnen vier weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2021, waar het college, vertegenwoordigd door B. van Yperen en E. Menzl, en [wederpartij], bijgestaan door mr. E.M.M. Eijking en [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

1.       [wederpartij] is eigenaar van het perceel [locatie 2], waarop ook zijn woning staat. Verder is hij eigenaar van het perceel [locatie 1] en de daarop gelegen schuur. Het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp" (hierna: het plan) kent aan de gronden waarop de schuur staat de bestemming "Agrarisch met waarden" en de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" toe. [wederpartij] wil de schuur herstellen ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik voor de opslag van hooi, stro en voer voor schapen en kippen en voor het onderbrengen van de dieren.

2.       Op 30 maart 2020 heeft [wederpartij] een aanvraag ingediend voor het herstellen van de schuur door de slechte delen te vervangen en een nieuwe achterwand en nieuwe dakplaten te plaatsen.

Bij besluit van 22 mei 2020 heeft het college geweigerd de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het gebruik van de schuur als bijbehorend bouwwerk bij een woning in strijd is met de bestemming "Agrarisch met waarden". Het college is niet bereid om op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht medewerking te verlenen aan afwijking van het bestemmingsplan.

In navolging van het advies van de bezwaarschriftencommissie heeft het college in het besluit op bezwaar van 21 oktober 2020 de weigering in stand gelaten.

Tegen dit besluit heeft [wederpartij] beroep ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beoogde gebruik van de schuur valt onder ‘hobbymatig agrarisch gebruik’ in de zin van artikel 3.1, aanhef en onder d, van de planregels, zodat dit gebruik in overeenstemming is met de bestemming "Agrarisch met waarden". Ten aanzien van de bouw van de schuur heeft de rechtbank geoordeeld dat op het bouwplan het in artikel 36.1, onder a, van de planregels opgenomen overgangsrecht van toepassing is.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

Gronden van hoger beroep

Gebruik

3.       Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beoogde gebruik van de schuur in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Volgens het college wordt de schuur op dit moment al grotendeels in strijd met het bestemmingsplan gebruikt ter uitbreiding van de woonfunctie, namelijk voor de opslag van niet-agrarisch gerelateerde spullen en gereedschap. Slechts een klein deel van de schuur wordt gebruikt voor de opslag van hooi, stro en voer. Ook dient de schuur niet als onderkomen voor de dieren, omdat het hobbyvee elders op het perceel in een schuilstal wordt gehuisvest. Dit bestaande gebruik van de schuur zal worden voortgezet, aldus het college.

3.1.    Uit de verbeelding van het plan volgt dat aan het perceel [locatie 1] onder meer de bestemming "Agrarisch met waarden" met de aanduiding "bouwvlak" is toegekend.

Artikel 3.1 van de planregels luidt:

"De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

d. het hobbymatig agrarisch gebruik (waaronder het houden van paarden) en het weiden van paarden ten behoeve van een bedrijfsmatige paardenhouderij dan wel een paardenhouderij als nevenactiviteit;

[…]."

3.2.    Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet alleen worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, maar mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2779).

3.3.    De Afdeling stelt vast dat als aan gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" ook de aanduiding "bouwvlak" is toegekend, zoals aan het perceel [locatie 1], daarop op grond van artikel 3.2 van de planregels ook bebouwing mag worden opgericht. Anders dan het college op zitting heeft gesteld, volgt uit artikel 3.1 van de planregels naar het oordeel van de Afdeling niet dat alleen gronden waarop geen bebouwing is toegestaan mogen worden gebruikt voor hobbymatig agrarisch gebruik.

Verder heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling in wat het college heeft aangevoerd terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de schuur zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan hobbymatig agrarisch gebruik. [wederpartij] heeft op het aanvraagformulier vermeld de schuur te gebruiken en te zullen gebruiken ‘als schuur, opslag van hooi en stro en voer voor de schapen en kippen’. Op zitting heeft [wederpartij] daarnaast verklaard dat hij de schuur niet wil gebruiken ten behoeve van de woonfunctie. Uit de foto’s die het college heeft overgelegd blijkt verder niet dat de schuur niet voor hobbymatige agrarische activiteiten in gebruik is, nu daarop kruiwagens, emmers en andere materialen te zien zijn die kunnen worden gebruikt ten behoeve van deze activiteiten. Voor zover het college erop heeft gewezen dat de schuur niet als onderkomen voor de dieren wordt gebruikt, overweegt de Afdeling dat [wederpartij] heeft gesteld dat schapen bij slecht weer inderdaad kunnen schuilen in de schuilstal op het perceel, maar dat de schuur nodig is als stalruimte bij ziekte en bij het aflammeren. De Afdeling ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Overigens kan, als blijkt dat [wederpartij] de schuur toch in strijd met het bestemmingsplan gaat gebruiken ten behoeve van de woonfunctie, tegen dat gebruik handhavend worden opgetreden.

Het betoog faalt.

Overgangsrecht voor bouwen

4.       Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het in artikel 36.1, onder a, van de planregels opgenomen overgangsrecht op het bouwplan van toepassing is, omdat volgens het college de schuur niet slechts gedeeltelijk wordt vernieuwd of veranderd. Volgens het college zullen een deel van de dakconstructie, het gehele dak, de rechterzijgevel, de achtergevel en een groot deel van de bouwkundige draagconstructie worden vervangen. In afwijking van het bouwplan dient ook de linkerzijgevel te worden vervangen. Verder is het niet aannemelijk dat de voorgevel niet wordt vervangen, aldus het college.

4.1.    Artikel 36.1, onder a, van de planregels luidt:

"Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

[…]."

4.2.    De Afdeling stelt vast dat uit de bouwvoorschriften die in artikel 3.2 van de planregels zijn opgenomen, volgt dat op gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" alleen bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven, kassen, bedrijfswoningen en daarbij behorende bouwwerken, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met deze bouwvoorschriften. In geschil is of de beoogde bouw kan worden aangemerkt als het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van de schuur, als bedoeld in artikel 36.1, onder a, van de planregels.

4.3.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:951, waarnaar het college verwijst, is voor het antwoord op de vraag of sprake is van het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van de bestaande schuur van belang waar de aanvraag om omgevingsvergunning van 30 maart 2020 op ziet. Uit de aanvraag en de daarbij behorende bouwtekeningen volgt dat een nieuwe achterwand en nieuwe dakplaten worden geplaatst. Ook wordt de dakconstructie gedeeltelijk vernieuwd. De bestaande bouwconstructie wordt verstevigd. Ter zitting heeft [wederpartij] verder toegelicht dat de gevelbeplating van de voorgevel in ieder geval gedeeltelijk wordt vernieuwd. De rechterzijgevel wordt, in ieder geval daar waar de aanbouw tegenaan was gebouwd, gedeeltelijk hersteld. Ook wordt de bestaande dubbele deur in de rechterzijgevel verplaatst. Naar het oordeel van de Afdeling maakt het geheel van alle aangevraagde werkzaamheden tezamen dat van slechts een gedeeltelijke vernieuwing als bedoeld in de hiervoor onder 4.1 weergegeven planregel geen sprake is. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat op het bouwplan het in artikel 36.1, onder a, van de planregels opgenomen overgangsrecht van toepassing is en dat het college de gevraagde omgevingsvergunning ten onrechte heeft geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het besluit van 21 oktober 2020 dan ook ten onrechte om die reden vernietigd. Omdat [wederpartij] in hoger beroep en ook in beroep verder geen andere gronden naar voren heeft gebracht die niet door de rechtbank zijn behandeld, blijft het besluit van 21 oktober 2020 in stand.

Het betoog slaagt.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit op bezwaar van 21 oktober 2020 alsnog ongegrond verklaren.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 december 2020 in zaak nrs. 20/6073 en 20/5690;

III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021

634-974