Uitspraak 202005193/1/R4


Volledige tekst

202005193/1/R4.
Datum uitspraak: 17 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Elspeet, gemeente Nunspeet,

2.       [appellant sub 2], wonend te Elspeet, gemeente Nunspeet,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Nunspeet,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan Buitengebied 2019 vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 1] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[partij] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2021, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. L. Bolier, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. M. de Buck, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. Van der Noord en M. Struijs, zijn verschenen.

Overwegingen

Het plan

1.       Het plan ziet op het buitengebied van de gemeente Nunspeet. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] kunnen zich niet verenigen met bepaalde planregels.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellant sub 2]

3.       [appellant sub 2] komt in beroep op tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" aan de in Elspeet. Hij betoogt dat ten onrechte onder 3.5.5 van de planregels de afwijkingsbevoegdheid is opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels voor de bestemming "Agrarisch", zodat het gebruik en de bouw van 1 paardenbak voor eigen hobbymatig gebruik buiten het bestemmingsvlak mogelijk is.

4.       De relevante planregels luiden:

Artikel 1 Begrippen

[…]

1.25 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de figuur relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;

[…]

1.76 paardenbak

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

[…]

Artikel 3 Agrarisch

[…]

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;

b. het weiden van vee, anders dan in het kader van de uitoefening van het agrarisch bedrijf;

[…]

met daarbijbehorende veldschuren, bouwwerken, geen gebouw zijnde, en andere werken.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

[…]

e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardenbak;

[…]

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.3 Afwijking paardenbak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4.1 onder d ten behoeve van het gebruik en de bouw van 1 paardenbak voor eigen hobbymatig gebruik, met dien verstande dat:

a. de paardenbak moet zijn gesitueerd bij een woonhuis of bedrijfswoning gelegen binnen een bestemmingsvlak, waarbij geldt dat de paardenbak voor niet minder dan 20% moet zijn gelegen in het bestemmingsvlak waarin het woonhuis of de bedrijfswoning is gelegen en niet meer dan 80% is gelegen binnen de bestemming Agrarisch;

b. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in combinatie en qua criteria passend met de afwijking voor de aanleg van een paardenbak binnen de van toepassing zijnde bestemming;

c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

3.5.5 Afwijking paardenbak buiten het bestemmingsvlak

Met een omgevingsvergunning kan, indien er een goede landschappelijke inpassing mogelijk is, worden afgeweken van het bepaalde in 3.4.1 onder e ten behoeve van het gebruik en de bouw van 1 paardenbak voor eigen hobbymatig gebruik buiten het bestemmingsvlak, met dien verstande dat:

a. het niet mogelijk is de paardenbak binnen het bestemmingsvlak te situeren overeenkomstig het bepaalde in 3.5.3 of gemotiveerd wordt waarom de paardenbak binnen het bestemmingsvlak niet wenselijk is;

b. de oppervlakte van de paardenbak niet meer mag bedragen dan 1200 m2;

c. de afstand tot een andere woning:

1. niet minder dan 50 meter mag bedragen, indien palen en masten ten behoeve van de paardenbak aanwezig zijn;

2. niet minder dan 30 meter mag bedragen, indien geen palen en masten ten behoeve van de paardenbak aanwezig zijn;

d. daarbij tevens de bouw van lichtmasten kan worden toegestaan tot een bouwhoogte van niet meer dan 6 meter indien op niet minder dan 50 meter een andere woning is gesitueerd;

e. de paardenbak landschappelijk wordt ingepast middels een landschappelijk inpassingsplan;

f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Bedoeling afwijkingsbevoegdheid

5.       [appellant sub 2] betoogt dat de afwijkingsbevoegdheid voor paardenbakken vooral is opgenomen om de op het perceel [locatie] (hierna: het perceel) reeds aanwezige paardenbak, dan wel paardenbakken te legaliseren.

5.1.    De raad stelt in het verweerschrift dat de onder 3.5.5 van de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid voor een paardenbak buiten het bestemmingsvlak niet specifiek voor het perceel is opgenomen. Het is een algemene regeling, die is opgenomen omdat de situatie van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak incidenteel voor komt. Daarbij vermeldt de raad twee specifieke andere percelen in Elspeet.

Gelet op voorgaande onderbouwing, geeft het betoog van [appellant sub 2] geen aanleiding voor de conclusie dat de raad de afwijkingsbevoegdheid uitsluitend ter legalisering van de situatie op het perceel heeft opgenomen.

Het betoog slaagt niet.

Motivering afwijkingsbevoegdheid in plantoelichting

6.       [appellant sub 2] betoogt tevergeefs dat in de plantoelichting een motivering ontbreekt voor het opnemen van de afwijkingsbevoegdheid voor een paardenbak buiten het bestemmingsvlak onder de bestemming "Agrarisch". Onder 1.6.1 van de plantoelichting is vermeld dat het eventueel realiseren van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak zich in de praktijk met name voordoet bij de bestemming "Agrarisch" en dat deze regeling daarom nu ook is opgenomen bij de bestemming "Agrarisch". Daarnaast heeft de raad gemotiveerd dat, gelet op de onder 3.5.5 van de planregels opgenomen voorwaarden, daarbij een goede ruimtelijke ordening kan worden geborgd.

Het betoog slaagt niet.

Ondergeschikte afwijkingen en feitelijke wijziging bestemming van gronden

7.       [appellant sub 2] betoogt dat toepassing van de onder 3.5.5 van de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid voor het gebruik en de bouw van 1 paardenbak voor eigen hobbymatig gebruik buiten het bestemmingsvlak het effect heeft dat feitelijk de bestemming van gronden wordt gewijzigd. Volgens [appellant sub 2] past een paardenbak van maximaal 1.200 m2 met lichtmasten voor eigen hobbymatig gebruik niet binnen een agrarische bestemming. Daarnaast is volgens [appellant sub 2] na de realisatie van een paardenbak de desbetreffende grond niet meer agrarisch te gebruiken en dus planologisch gewijzigd. Door de realisatie van een paardenbak met lichtmasten buiten het bestemmingsvlak wordt bovendien inbreuk gemaakt op de bestaande openheid van het agrarisch gebied en de waardevolle landschapskenmerken. Daarbij bestaat na toepassing van de afwijkingsbevoegdheid geen relatie meer met de dubbelbestemming "Waarde - Jonge Heideontginning", aldus [appellant sub 2].

7.1.    De raad wijst op de voorwaarden die onder 3.5.5 van de planregels worden gesteld. Weliswaar is eigen hobbymatig gebruik van een paardenbak geen agrarische activiteit, maar het hobbymatig gebruik sluit aan bij de woonbestemming en past goed bij het agrarische karakter van het buitengebied. Ook wijzigt de bestemming "Agrarisch" niet, dat blijft de bestemming van de desbetreffende grond, aldus de raad.

7.2.    In artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is geregeld dat in een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de in het plan te geven regels bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij het plan aan te geven regels.

Met deze bepaling kan de bevoegdheid worden toegekend op ondergeschikte onderdelen van het plan af te wijken. Een afwijkingsregeling kan alleen gaan over planregels. Niet kan worden afgeweken van de in de verbeelding opgenomen bestemmingen. Toepassing van een afwijkingsregeling mag ook niet het effect hebben dat feitelijk de bestemming van gronden wordt gewijzigd.

7.3.    Met de enkele, niet nader onderbouwde, stelling dat een paardenbak van maximaal 1.200 m2 met lichtmasten niet binnen een agrarische bestemming valt en dat na de realisatie van een paardenbak de desbetreffende grond niet meer agrarisch is te gebruiken, heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat toepassing van de onder 3.5.5 van de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid het effect heeft dat feitelijk de bestemming van gronden wordt gewijzigd.

Verder is onder 3.5.5 van de planregels als voorwaarde opgenomen dat de paardenbak landschappelijk moet worden ingepast middels een landschappelijk inpassingsplan en dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan onder meer de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat desondanks de afwijkingsbevoegdheid een onevenredige inbreuk mogelijk maakt op de bestaande openheid van het agrarisch gebied en de waardevolle landschapskenmerken en dat geen relatie meer zal bestaan met de dubbelbestemming "Waarde - Jonge Heideontginning".

Het betoog slaagt niet.

Afwijkingsbevoegdheid: objectieve begrenzing en rechtszekerheid

8.       [appellant sub 2] betoogt dat de afwijkingsbevoegdheid onder 3.5.5 van de planregels te algemeen is geformuleerd en daarom in strijd is met de rechtszekerheid. Ook ontbreken volgens [appellant sub 2] ten onrechte beleidsregels en kan volgens hem in theorie het hele agrarische buitengebied worden volgebouwd met paardenbakken en lichtmasten buiten het bestemmingsvlak. Volgens [appellant sub 2] zijn de onder 3.5.5 van de planregels opgenomen voorwaarden voor de afwijkingsbevoegdheid onduidelijk geformuleerd en onvoldoende begrensd. Zo is volgens hem niet duidelijk wat precies wordt bedoeld met de term "buiten het bestemmingsvlak". Ook is volgens hem niet duidelijk wanneer is voldaan aan de onder 3.5.5, onder a, vermelde voorwaarde dat een paardenbak binnen het bestemmingsvlak niet wenselijk is.

8.1.    De raad wijst op de verschillende voorwaarden onder 3.5.5 van de planregels. Die voorwaarden betreffen onder meer de afstandscriteria tot andere woningen en de bepaling dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. De raad wijst er op dat geen beleid is opgesteld over de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid, omdat het beoordelingskader is opgenomen onder 3.5.5 van de planregels zelf. Volgens de raad is het door de onder 3.5.5 van de planregels gestelde voorwaarden onmogelijk dat het hele agrarische buitengebied kan worden volgebouwd met paardenbakken en lichtmasten buiten het bestemmingsvlak.

8.2.    De in het plan onder 3.5.5 van de planregels gestelde voorwaarden in aanmerking genomen, geeft hetgeen [appellant sub 2] aanvoert geen grond voor het oordeel dat de onder 3.5.5 van de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid niet door voldoende objectieve normen is begrensd, dan wel anderszins zodanig algemeen of onduidelijk is geformuleerd dat deze in strijd is met de rechtszekerheid. Uit de systematiek van hetgeen onder 3.5.5, gelezen in samenhang met 3.5.3, van de planregels is bepaald en de begripsbepaling onder 1.25 van de planregels, volgt voldoende duidelijk dat onder 3.5.5 met "buiten het bestemmingsvlak" is bedoeld, buiten het bestemmingsvlak waarin op een bepaald perceel het woonhuis of de bedrijfswoning is gelegen. Dat de planregels zelf niet bepalen wanneer deugdelijk is gemotiveerd waarom een paardenbak binnen het bestemmingsvlak niet wenselijk is, is op zichzelf geen reden om de afwijkingsbevoegdheid onder 3.5.5 rechtsonzeker te achten. Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning zal het bevoegd gezag immers aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval moeten beoordelen of deugdelijk is gemotiveerd waarom de paardenbak binnen het bestemmingsvlak als bedoeld onder 3.5.3 niet wenselijk is.

Het betoog slaagt niet.

Lichtmasten: lichthinder en flora en fauna

9.       [appellant sub 2] betoogt dat de onder 3.5.5 van de planregels opgenomen voorwaarden voor lichtmasten bij een paardenbak buiten het bestemmingsvlak onvoldoende zijn om onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat te voorkomen. Volgens [appellant sub 2] is ten onrechte in de planregels niets opgenomen over verlichtingstijden, intensiteit, soort lampen en afstelling. Verder wijst [appellant sub 2] op paragraaf 3.5 van de plantoelichting, waarin over landschaps- en natuurwaarden onder meer is vermeld dat de aandacht voor het weren van kunstlicht is toegenomen. Volgens [appellant sub 2] moet daarom worden aangetoond dat de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) geen belemmering vormt voor de oprichting van lichtmasten en moet een ecologisch deskundige vaststellen of geen beschermende planten of dieren aanwezig zijn in de nabijheid van lichtmasten. Ten onrechte is dan ook onder 3.5.5 van de planregels geen voorwaarde van verplicht onderzoek naar de gevolgen van lichtmasten voor flora en fauna opgenomen, aldus [appellant sub 2].

9.1.    Gelet op de onder 3.5.5, aanhef en onder d en f, van de planregels opgenomen voorwaarden dat lichtmasten bij een paardenbak slechts zijn toegestaan tot een bouwhoogte van niet meer dan 6 meter indien op niet minder dan 50 meter van een andere woning gesitueerd en dat daarbij geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan onder meer de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, biedt het plan voldoende waarborgen om de door [appellant sub 2] gevreesde onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat te voorkomen. De ter zitting aangevoerde stelling dat het perceel hoger is gelegen dan het perceel van [appellant sub 2], is een omstandigheid die, indien dat het geval blijkt te zijn, aan de orde kan worden gesteld bij de beoordeling van de vergunningaanvraag en de daarbij te stellen vergunningvoorschriften. Dat geldt ook voor de ter zitting aangevoerde stelling dat, behalve de vier door de raad vermelde lichtmasten, op het perceel ook twee lichtmasten op het dak van een schuur aanwezig zijn, waarvan [appellant sub 2] met name stelt last te hebben.

9.2.    Wat betreft de aspecten flora en fauna is een regeling neergelegd in de Wnb. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat die situatie zich voordoet. De enkele stelling dat niet is aangetoond dat de Wnb niet in de weg staat aan de oprichting van lichtmasten en dat ten onrechte geen voorwaarde is opgenomen dat onderzoek moet worden verricht naar de gevolgen van lichtmasten voor flora en fauna, is onvoldoende om aannemelijk te maken dat het niet mogelijk is toepassing te geven aan de afwijkingsbevoegdheid, op zodanige wijze dat aan de vereisten van de Wnb wordt voldaan.

Het betoog slaagt niet.

Geluid-, geur- en stofhinder

10.     [appellant sub 2] betoogt tevergeefs dat toepassing van de onder 3.5.5 van de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid bij hem tot geluid-, geur- en stofhinder zal leiden. De raad wijst op de onder 3.5.5 van de planregels opgenomen afstandscriteria. Daarbij wijst de raad ook op de verschillende afstandscriteria in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) en het Activiteitenbesluit milieubeheer voor paardenfokkerijen, maneges en dierenverblijven, waarbij van belang is dat het in dit geval gaat om paardenbakken voor hobbymatig gebruik. Gelet op die onderbouwing van de raad, heeft [appellant sub 2] met de enkele stelling dat hij geluid-, geur- en stofhinder zal ondervinden, niet aannemelijk gemaakt dat de onder 3.5.5 van de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid kan leiden tot zodanige hinder dat de raad die afwijkingsbevoegdheid uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet in het plan heeft mogen opnemen.

Het betoog slaagt niet.

Gevolgen natuurwaarden

11.     [appellant sub 2] betoogt dat binnen het plangebied de Veluwe en de Veluwerandmeren zijn aangewezen als Natura 2000-gebieden en dat de natuurwaarden niet zijn meegewogen bij de opname van de afwijkingsbevoegdheid in het plan.

De raad wijst er op dat onder 3.5.5 van de planregels de voorwaarde is gesteld dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarden.

De enkele stelling van [appellant sub 2] dat de natuurwaarden niet zijn meegewogen bij de opname van de afwijkingsbevoegdheid, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de natuurwaarden onvoldoende heeft meegewogen bij de opname van de afwijkingsbevoegdheid onder 3.5.5 van de planregels en dat het plan daarom op voorhand niet uitvoerbaar is wegens strijd met de Wnb.

Het betoog slaagt niet.

Omvang maximaal 1.200 m2 voor hobbymatig gebruik

12.     [appellant sub 2] betoogt dat een paardenbak van 1.200 m2 te groot is voor eigen hobbymatig gebruik, aangezien de standaardafmeting daarvoor 800 m2 is. Niet valt in te zien waarom die omvang nodig is voor eigen hobbymatig gebruik. Volgens [appellant sub 2] moet met een deskundigenrapport worden aangetoond dat een maatvoering van maximaal 1.200 m2 noodzakelijk is.

De raad vermeldt dat in het plan twee maatvoeringen voor paardenbakken worden gehanteerd. Bij verschillende bestemmingen mag onder voorwaarden een paardenbak van maximaal 800 m2 worden opgericht. Bij de bestemmingen "agrarisch- agrarisch bedrijf" en "agrarisch-kwekerij" mag voor hobbymatig gebruik onder voorwaarden een paardenbak van maximaal 1.200 m2 worden opgericht. Omdat die bestemmingen met een woonhuis of bedrijfswoning naast de bestemming "Agrarisch" voorkomen, is volgens de raad voor de afwijkingsbevoegdheid onder 3.5.5 van de planregels aangesloten bij de maatvoering die geldt voor die bestemmingen.    De enkele stelling van [appellant sub 2] dat de standaardafmeting van een paardenbak voor eigen hobbymatig gebruik 800 m2 is en een afmeting van 1.200 m2 dus te groot is, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid onder 3.5.5 van de planregels een maximale oppervlakte van 1.200 m2 heeft kunnen stellen.

Het betoog slaagt niet.

Overlap afwijkingsbevoegdheden

13.     [appellant sub 2] betoogt tevergeefs dat het plan de bouw en het gebruik van meer dan 1 paardenbak voor hobbymatig gebruik op een agrarisch perceel mogelijk lijkt te maken, omdat in het plan meerdere specifieke afwijkingsregelingen voor paardenbakken zijn opgenomen. De raad stelt terecht dat voor de bestemming "Agrarisch" uit het bepaalde onder 3.5.3 en 3.5.5 van de planregels voldoende duidelijk volgt dat binnen die bestemming slechts ten behoeve van ten hoogste 1 paardenbak voor hobbymatig gebruik kan worden afgeweken van de gebruiksregels voor de bestemming "Agrarisch".

Het betoog slaagt niet.

Landschappelijke inpassing

14.     [appellant sub 2] betoogt dat niet duidelijk is wanneer is voldaan aan de onder 3.5.5 van de planregels gestelde voorwaarde dat een paardenbak landschappelijk wordt ingepast middels een landschappelijk inpassingsplan. Volgens [appellant sub 2] is onvoldoende duidelijk wanneer een paardenbak voldoende landschappelijk is ingepast en wie die beoordeling maakt.

14.1.  Volgens de raad moet per geval worden bezien of een paardenbak voldoende landschappelijk is ingepast, omdat niet elk landschapstype hetzelfde is. De beoordeling en goedkeuring van het landschapsplan wordt volgens de raad verricht door een landschapsdeskundige van de gemeente.

Gelet op het vorenstaande, is niet gebleken dat de onder 3.5.5 van de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid en de daaronder gestelde voorwaarde dat een paardenbak landschappelijk wordt ingepast middels een landschappelijk inpassingsplan, onvoldoende duidelijk is en dus in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.

Het betoog slaagt niet.

Hobbymatig gebruik

15.     [appellant sub 2] betoogt dat niet duidelijk is wanneer sprake is van eigen hobbymatig gebruik van een paardenbak, als bedoeld onder 3.5.5 van de planregels. Volgens [appellant sub 2] is ten onrechte geen definitie van hobbymatig gebruik opgenomen in het plan.

15.1.  Volgens de raad kan het onderscheid tussen hobbymatig en bedrijfsmatig gebruik per geval verschillen. Daarom is niet in de regels opgenomen bij hoeveel paarden de omslag van hobbymatig naar bedrijfsmatig gebruik wordt aangenomen. Het aantal dieren alleen is niet bepalend voor het onderscheid tussen hobbymatig en bedrijfsmatig. Indien het gebruik bedrijfsmatig is geworden en niet meer past binnen de bestemming, zal handhavend worden optreden, aldus de raad.

Gelet op het vorenstaande, is niet gebleken dat de onder 3.5.5 van de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid en de daaronder gestelde voorwaarde dat het gaat om een paardenbak voor eigen hobbymatig gebruik, onvoldoende duidelijk is en dus in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

16.     Het beroep is ongegrond.

17.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Het beroep van [appellant sub 1]

18.     [appellant sub 1] komt in beroep op tegen het plan voor zover het betreft het plandeel met de dubbelbestemming "Waarde - Oude bouwlanden enclaves" aan de Bosrand 105 in Elspeet. [appellant sub 1] betoogt dat bij de gewijzigde vaststelling van het plan ten onrechte onder 36.2.3 van de planregels voor de dubbelbestemming "Waarde - Oude bouwlanden enclaves" is opgenomen dat, ondanks het bepaalde in Bijlage 6 van de plantoelichting, een omgevingsvergunning voor een houtopstand kan worden verleend als uit een onderbouwing blijkt dat de natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden worden versterkt of hersteld dan wel niet onevenredig worden aangetast. In Bijlage 6 van de plantoelichting is voor Oude bouwlanden enclaves onder meer bepaald dat de open ruimte tussen dorp en bos moet worden gerespecteerd en dat daar geen of zeer transparante verticale elementen mogen worden toegestaan.

19.     De relevante planregels luiden:

Artikel 36 Waarde - Oude bouwlanden enclaves

[…]

36.2.1 Vergunningsplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

[…]

f. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;

[…]

36.2.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk en werkzaamheden kan slechts worden verleend, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals mede omschreven in Bijlage 6 bij de toelichting, welke bijlage deel uitmaakt van dit toetsingskader. Ondanks het bepaalde in Bijlage 6 kan een vergunning voor een houtopstand verleend worden als uit een onderbouwing blijkt dat de natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden worden versterkt of hersteld danwel niet onevenredig worden aangetast.

Gebrekkige publicatie vaststellingsbesluit

20.     [appellant sub 1] betoogt dat de wijziging van de planregels over de verlening van een omgevingsvergunning voor een houtopstand onder de dubbelbestemming "Waarde - Oude bouwlanden enclaves", die is aangebracht ten opzichte van het ontwerpplan, niet bekend is gemaakt in de publicatie in de Staatscourant.

Deze beroepsgrond gaat over een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan alleen al daarom de rechtmatigheid van dat besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan dus geen reden zijn voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog slaagt niet.

Wijziging plan en afdeling 3.4 van de Awb

21.     [appellant sub 1] betoogt dat het plan ten opzichte van het ontwerpplan ingrijpend is gewijzigd door onder 36.2.3 van de planregels voor de dubbelbestemming "Waarde - Oude bouwlanden enclaves" op te nemen dat, ondanks het bepaalde in Bijlage 6 van de plantoelichting, onder voorwaarden een omgevingsvergunning voor een houtopstand kan worden verleend. [appellant sub 1] is daarom van mening dat de raad het plan ten onrechte gewijzigd heeft vastgesteld zonder dat daarbij de wettelijke procedure uit afdeling 3.4 van de Awb is doorlopen.

21.1.  De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Alleen als de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, moet de wettelijke procedure opnieuw worden doorlopen.               De raad heeft het plan vastgesteld met een aantal wijzigingen, waaronder de wijziging dat onder 36.2.3 van de planregels voor de dubbelbestemming "Waarde - Oude bouwlanden enclaves" is opgenomen dat, ondanks het bepaalde in Bijlage 6 van de plantoelichting, een omgevingsvergunning voor een houtopstand verleend kan worden als uit een onderbouwing blijkt dat de natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden worden versterkt of hersteld dan wel niet onevenredig worden aangetast.

De Afdeling acht de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld zonder dat daarbij de wettelijke procedure uit afdeling 3.4 van de Awb opnieuw is doorlopen.

Het betoog slaagt niet.

Strijd met een goede ruimtelijke ordening

22.     [appellant sub 1] betoogt dat de bepaling onder 36.2.3 van de planregels dat, ondanks het bepaalde in Bijlage 6 van de plantoelichting, onder voorwaarden, een omgevingsvergunning voor een houtopstand kan worden verleend, in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe is volgens [appellant sub 1] van belang dat tegenstrijdig is dat enerzijds de te beschermen waarden op de verbeelding en in de planregels zijn vastgesteld en dat anderzijds in de planregels de mogelijkheid wordt geboden om die te beschermen waarden fundamenteel aan te tasten. Volgens [appellant sub 1] is met de dubbelbestemming "Waarde - Oude bouwlanden enclaves" beoogd de bestaande openheid van het gebied te beschermen, waaraan het beoordelingskader van Bijlage 6 van de plantoelichting is gekoppeld. Die te beschermen waarden kunnen echter volgens [appellant sub 1] door het bepaalde onder 36.2.3 van de planregels fundamenteel worden aangetast.

22.1.  De raad stelt in het verweerschrift dat uit de planregels juist volgt dat een onderbouwing is vereist waaruit moet blijken dat de desbetreffende fundamentele waarden worden versterkt, dan wel niet onevenredig worden aangetast. Volgens de raad bood de eerdere redactie geen enkele mogelijkheid om wel gewenste ontwikkelingen toe te staan. Nu is het echter onder strikte voorwaarden mogelijk om wijzigingen door te voeren die ten goede komen aan het gebied, op voorwaarde dat de kwaliteiten van het gebied niet worden aangetast.

22.2.  Gelet op het onder 36.2.3 van de planregels voor de dubbelbestemming "Waarde - Oude bouwlanden enclaves" bepaalde dat een omgevingsvergunning voor een houtopstand alleen dan kan worden verleend als uit een onderbouwing blijkt dat de natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden worden versterkt of hersteld dan wel niet onevenredig worden aangetast, geeft hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de te beschermen natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden fundamenteel kunnen worden aangetast.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

23.     Het beroep is ongegrond.

24.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021

826.