Uitspraak 202007108/1/R4


Volledige tekst

202007108/1/R4.
Datum uitspraak: 17 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Harskamp, gemeente Ede,

en

de raad van de gemeente Ede,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2020 heeft de raad het bestemmingsplan Partiële herziening 2020, 1e ronde Agrarisch Buitengebied en Natuurgebied Veluwe gemeente Ede, vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2021, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door M. van Dee, zijn verschenen.

Overwegingen

Het beroep van [appellant]

1.       Het beroep richt zich tegen het plandeel dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1] in Harskamp. [appellant] is eigenaar van dat perceel en woont daar ook. In het plan is een nieuw bestemmingsvlak "Wonen" voor het perceel vastgesteld, naar aanleiding van een in 2012 aan [appellant] verleende omgevingsvergunning om in afwijking van het toenmalige bestemmingplan op het perceel een woning en bijgebouw te bouwen. [appellant] kan zich niet verenigen met de omvang van het woonvlak, zoals dat nu in het plan is vastgesteld. Om een op het perceel staande loods onder dit woonvlak te laten vallen, zou het woonvlak op het perceel groter moeten zijn. Het is voor [appellant] van belang dat de loods onder het woonvlak valt, omdat deze zonder vergunning gebouwde loods dan mogelijk op de huidige locatie kan worden toegestaan, mede afhankelijk van de wijzigingsbevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders van Ede (hierna: het college) om het totale oppervlakte aan bijgebouwen per woonbestemming te vergroten tot maximaal 200 m2.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Functiewisseling, goede ruimtelijke ordening en gelijkheidsbeginsel

3.       [appellant] voert aan dat bij een functiewisseling een woonvlak van 1.500 m2 kan worden vastgesteld. Het gaat bij functiewisseling om de bevoegdheid van het college om onder meer gronden met de bestemming "Agrarisch" te kunnen wijzigen in de bestemming "Wonen". In het plan is die wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 25.1 van de planregels en in het bestemmingsplan Agrarisch Buitengebied Ede 2012 in artikel 31.1 van de planregels. Volgens [appellant] is, gelet op de in het verleden plaatsgevonden hebbende veranderingen op het perceel, sprake van een situatie die gelijk moet worden gesteld aan een functiewisseling. Omdat volgens [appellant] bij functiewisseling maar ook meer in het algemeen in het buitengebied woonvlakken van 1.500 m2 plegen te worden toegekend, had de raad dit volgens hem hier ook moeten doen en is het niet toekennen van een woonvlak met die oppervlakte in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Volgens [appellant] verschilt zijn perceel in oppervlakte of andere ruimtelijke opzichten niet van andere percelen in het buitengebied waaraan in het kader van functiewisseling of anderszins een woonvlak van 1.500 m2 is toegekend. Daarnaast verzet een goede ruimtelijke ordening zich volgens [appellant] niet tegen het toekennen van een woonvlak van 1.500 m2 aan het perceel. Daartoe is volgens [appellant] van belang dat het woonvlak op het perceel slechts marginaal hoeft te worden vergroot om de loods daaronder te laten vallen. Verder zijn er vanuit de omgeving nooit klachten geweest over de loods, terwijl afbraak, herbouw en verplaatsing voor hem wel bezwaarlijk zouden zijn, aldus [appellant].

3.1.    De raad stelt dat de in het plan voorziene aanpassing van het woonvlak op het perceel niet gelijk is te stellen aan een functiewisseling. In het verleden heeft een functiewisseling plaatsgevonden op het perceel [locatie 2]. Met die functiewisseling konden twee woningen worden gebouwd. Binnen dat woonvlak op het perceel [locatie 2] zouden die twee woningen echter te dicht op elkaar staan. Vandaar dat [appellant] in 2012 een omgevingsvergunning is verleend om in afwijking van het bestemmingsplan buiten dat woonvlak, op het huidige perceel [locatie 1], een woning en bijgebouw te bouwen. Het in het plan voorziene woonvlak is gebaseerd op die in 2012 verleende omgevingsvergunning en de feitelijke situatie die naar aanleiding daarvan is ontstaan. Omdat de omvang van het woonvlak niet kon worden bepaald aan de hand van de maximale oppervlakte bij een functiewisseling, is de raad voor de omvang van het woonvlak aangesloten bij de omgevingsvergunning uit 2012. Daarbij is een woning met een inhoud van 660 m3, een bijgebouw van 75 m2 en een inrit aan de oostzijde van de woning vergund. [appellant] heeft na verlening van die omgevingsvergunning een woning gebouwd, met daarbij een schuur van ongeveer 121 m2. Ook heeft [appellant] zonder vergunning de loods van 83,1 m2 gebouwd en heeft hij zonder vergunning een verharding achter de schuur aangelegd. Het in het plan voorziene woonvlak is groter dan passend zou zijn voor hetgeen in de omgevingsvergunning uit 2012 is vergund, omdat de raad naar aanleiding van gesprekken met [appellant] heeft beslist om de grotere schuur en de zonder vergunning aangelegde verharding ook onder het woonvlak te brengen. In die gesprekken is echter aan [appellant] vermeld dat dit het maximaal haalbare was, aldus de raad. Daarnaast bestrijdt de raad de stelling van [appellant] dat in het algemeen in het buitengebied woonvlakken van 1.500 m2 worden toegekend. Bovendien worden, om precedentwerking te voorkomen, woonvlakken in het buitengebied niet zomaar vergroot, aldus de raad.

3.2.    De Afdeling overweegt dat het bij een functiewisseling gaat om een wijzigingsbevoegdheid van het college. De raad is bij het vaststellen van een bestemmingsplan niet gebonden aan die wijzigingsbevoegdheid en de wijze waarop daarvan door het college gebruik wordt gemaakt. Gelet hierop, op de beleidsruimte van de raad en op de door de raad gegeven toelichting, valt niet in te zien dat de raad de hier aan de orde zijnde situatie gelijk had moeten stellen aan een functiewisseling. De raad heeft in redelijkheid de onder 3.1 weergegeven afweging kunnen maken. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is niet gebleken. De enkele, niet nader onderbouwde stelling van [appellant] dat bij functiewisseling, waarvan zoals gezegd geen sprake is, en in het algemeen in het buitengebied woonvlakken van 1.500 m2 worden toegekend, is daarvoor onvoldoende. Dat het voor [appellant] bezwaarlijk is de loods eventueel te moeten afbreken of verplaatsen en dat volgens [appellant] vanuit de omgeving nooit over de loods is geklaagd, betekent niet dat de raad vanwege het voldongen feit dat [appellant] zonder vergunning de loods heeft gebouwd, niet in redelijkheid het in het plan voorziene woonvlak heeft kunnen vaststellen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

4.       Het beroep is ongegrond.

5.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021

826.