Uitspraak 202106661/1/V3


Volledige tekst

202106661/1/V3.
Datum uitspraak: 9 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 oktober 2021 in zaak nr. NL21.15146 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.

Bij uitspraak van 15 oktober 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep gaat over een rechtsvraag die de Afdeling in haar uitspraak van vandaag heeft beantwoord (ECLI:NL:RVS:2021:2476, over de doorwerking van onrechtmatige vrijheidsontneming in de lounge op Schiphol in de maatregel die vervolgens krachtens artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 is opgelegd). Daaruit volgt dat de grief slaagt.

2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. Omdat de vrijheidsontnemende maatregel al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Voor zover er al vergoedingen zijn betaald, mag de staatssecretaris die in mindering brengen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 oktober 2021 in zaak nr. NL21.15146;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.      kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 3.600,00 over de periode van 22 september 2021 tot en met 27 oktober 2021, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;

V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.496,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Annen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2021

765-906