Uitspraak 202101221/1/R4


Volledige tekst

202101221/1/R4.
Datum uitspraak: 10 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te Hilversum,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 15 januari 2021 in zaak nr. 19/5231 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2018 heeft het college aan BPD Ontwikkeling B.V. (hierna: BPD) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woongebouw op bouwveld 5.2 binnen de woonwijk Anna's Hoeve.

Bij besluit van 29 oktober 2019 heeft het college het daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaar op het onderdeel parkeren gegrond verklaard, het besluit van 13 december 2018 met gebruik van zijn afwijkingsbevoegdheid in zoverre in stand gelaten, en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 januari 2021 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellanten], BPD en [partijen] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 12 oktober 2021 behandeld, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigde 1] en bijgestaan door mr. P.C. van Buul-Mencke, rechtsbijstandsverlener te Hilversum, en het college, vertegenwoordigd door G.C.J. Groenendijk-Tibosch en Y. Perez, bijgestaan door mr. J.F. de Groot en mr. R. van der Hulle, advocaten te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is op de zitting BPD vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3], en [partijen], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellanten] zijn bewoners van de woningen op bouwveld 5.1 in Anna's Hoeve. BPD is vergunninghouder en ook projectontwikkelaar. [partijen] zijn aspirant-kopers van de geplande woningen op bouwveld 5.2 in Anna's Hoeve.

2.       Het college heeft aan BPD bij besluit van 13 december 2018 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woongebouw met 44 appartementen op het bouwveld Anna's Hoeve 5.2. Hiertegen hebben [appellanten] bezwaar gemaakt. Het college heeft naar aanleiding hiervan advies gevraagd aan de Commissie Bezwaarschriften van de gemeente Hilversum. Die commissie heeft op 29 mei 2019 een advies uitgebracht. In dat advies is geconcludeerd dat het bouwplan wat betreft de parkeereis niet voldoet aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De regels bij dat plan schrijven namelijk voor dat het bouwplan bij een omgevingsvergunning voor bouwen in voldoende mate in de eigen parkeerbehoefte moet voorzien. Het college heeft het bezwaar van [appellanten] gelet hierop in zoverre gegrond verklaard en in het besluit op bezwaar van 29 oktober 2019 gemotiveerd dat hij gebruik maakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid om ontheffing te verlenen voor de parkeereis. Hij heeft de omgevingsvergunning vervolgens in stand gelaten. Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft het beroep van [appellanten] ongegrond verklaard. Over hun betoog dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand oordeelt de rechtbank dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat de welstandstoets beperkt mocht zijn. De Commissie voor de Welstand en Monumenten (hierna: CWM) heeft aan de hand van deze beperkte toets een advies uitgebracht. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat dit advies onzorgvuldig tot stand gekomen is. [appellanten] hebben ook geen tegenadvies ingebracht en volgens de rechtbank niets aangevoerd dat leidt tot het oordeel dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Daarom mocht het college dit advies volgens de rechtbank aan zijn besluit om de omgevingsvergunning te verlenen, ten grondslag leggen.

Over de parkeereis heeft de rechtbank ten eerste overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat de 'Beleidsregels Parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen Hilversum 2017' (hierna: beleidsregels parkeren 2017) van toepassing zijn. Voor haar oordeel is zij voorts uitgegaan van de berekening opgesteld door bureau Goudappel Coffeng, in opdracht van het college, in een notitie van 10 maart 2020. De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er voor bouwveld 5.2 een tekort is van 25 parkeerplaatsen. 18 parkeerplaatsen kunnen op bouwveld 5.2 worden gevonden, zodat een tekort van 7 parkeerplaatsen overblijft die in het plangebied moeten worden gevonden. De rechtbank oordeelt dat het college zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat deze binnen het plangebied te vinden zijn en niet ten onrechte ontheffing heeft verleend. De rechtbank is ook van oordeel dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen parkeerbijdrage van BPD heft. Daarom kon het college de omgevingsvergunning volgens haar in redelijkheid verlenen.

Bijlage

4.       De relevante plan- en beleidsregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Beoordelingskader

5.       Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om voor afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe. Dat betekent in dit geval dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De bestuursrechter toetst of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. De Afdeling zal hieronder de betogen van [appellanten] in hoger beroep bespreken en daarbij betrekken wat het college daarover heeft gesteld.

Het welstandsadvies

6.       [appellanten] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat het advies van de CWM niet op juiste wijze tot stand gekomen is, omdat het college het toetsingskader ten onrechte op voorhand heeft beperkt. Zij wijzen erop dat de gemeenteraad het hele beeldkwaliteitsplan als beoordelingskader heeft vastgesteld voor de CWM. Het is volgens [appellanten] aldus niet aan het college om te bepalen waar de CWM bij de beoordeling van het bouwplan wel en niet over mag adviseren.

6.1.    Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag hij op dat advies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van die wet voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders wanneer de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een ander deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.

6.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 14 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1565, toetst de welstandscommissie het bouwplan aan de hand van de criteria in de welstandsnota aan redelijke eisen van welstand en heeft zij zich daarbij in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, dan wel, indien het bouwplan daarvan afwijkt, die waaraan het college planologische medewerking wenst te verlenen. Een welstandsoordeel mag niet leiden tot belemmering van de verwezenlijking van de bij het geldende bestemmingsplan gegeven bouwmogelijkheden. Een welstandsoordeel kan dus niet gaan over de vraag of een bouwwerk er mag komen, maar alleen over de vraag hoe dat bouwwerk er wat betreft materiaal, kleur etc. uit mag zien. Uit de plantoelichting bij het bestemmingsplan "Woonwijk Anna's Hoeve" blijkt dat de gemeenteraad een beeldkwaliteitsplan heeft opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan vormt volgens de plantoelichting het toetsingskader voor de CWM. Gelet op de hierboven genoemde jurisprudentie betekent dit echter niet dat, zoals [appellanten] betogen, de CWM de ruimte had om in haar advies over meer dan alleen welstandsaspecten te adviseren. Daarom heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het het college het beoordelingskader van de CWM heeft beperkt. Dat in het verslag van de vergadering van de CWM van 22 oktober 2018 slechts uitdrukkelijk staat vermeld dat de CWM akkoord is met de monsters van de stenen voor de gevels en de op de kleur- en materiaalstaat exterieur aangegeven kleuren, geeft verder geen grond voor het oordeel dat het advies van de CWM te beperkt is geweest. Het beeldkwaliteitsplan is overgenomen in het Masterplan Anna's Hoeve. Uit voornoemd verslag blijkt dat de CWM bij de beoordeling van het bouwplan zowel de welstandsnota als het Masterplan als beoordelingskader heeft gehanteerd. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de CWM niet gehouden is om in haar advies alle onderdelen van het beeldkwaliteitsplan uitdrukkelijk te benoemen en zich daarover uit te laten. Van belang is dat uit voormeld verslag blijkt dat de CWM aan het beeldkwaliteitsplan heeft getoetst en zij daarover een positief advies heeft uitgebracht. De rechtbank heeft aldus terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het advies van de CWM te beperkt is geweest of onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat het college dit advies aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen.

6.3.    Het betoog slaagt niet.

Parkeren

7.       [appellanten] betogen dat de rechtbank het college ten onrechte is gevolgd in het standpunt dat er slechts 25 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gevonden moeten worden. De rechtbank is volgens hen  ongemotiveerd voorbijgegaan aan hun standpunt dat de beleidsregels parkeren 2017 toepassing van aanwezigheidspercentages niet toestaan bij berekening van de parkeerbehoefte. Als deze wel zouden kunnen worden toegepast, laat de rechtbank volgens [appellanten] onbeantwoord hoe deze moeten worden toegepast. Welke berekening uiteindelijk ook juist is, volgens [appellanten] staat vast dat het bouwplan een parkeerbehoefte heeft die niet volledig op eigen terrein opgelost kan worden. De rechtbank is er volgens hen ook aan voorbijgegaan dat het een vaste gedragslijn is van het college dat geen ontheffingen worden verleend. Daarbij gaat de rechtbank er volgens hen ook aan voorbij dat de 18 parkeerplaatsen in het bouwplan zich ook op openbaar terrein bevinden, zodat daarvoor wel degelijk een ontheffing verleend moest worden. De overige 7 tot 10 benodigde parkeerplaatsen zouden, zoals BPD op de zitting bij de rechtbank heeft bevestigd, te vinden zijn aan de Mincklersstraat. De rechtbank heeft niet onderkend dat die parkeerplaatsen al zijn vergeven voor het reeds gerealiseerde bouwplan op bouwveld 3.5. [appellanten] wijzen er bovendien op dat, als de uitspraak van de rechtbank zo begrepen moet worden dat het erom gaat dat in het hele plangebied genoeg parkeerplaatsen aanwezig zijn, de beleidsregels parkeren 2017 een zoekgebied van maar 200 meter vanaf het bouwplan voorschrijven. Een van de voorwaarden om ontheffing te verlenen is verder dat de parkeerdruk niet boven de 80% mag uitkomen. Anders dan de rechtbank overweegt, hebben zij genoegzaam aangetoond dat door de ontheffing de parkeerdruk ruim boven de 90% uitkomt. [appellanten] betogen tot slot dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het niet onredelijk is dat geen parkeerbijdrage is geheven van BPD.

Toepassing aanwezigheidspercentages

7.1.    Vaststaat dat de beleidsregels parkeren 2017 van toepassing zijn. Deze gelden als uitgangspunt bij de berekening van de parkeerbehoefte en niet de huidige of toekomstige feitelijke situatie binnen het plangebied. Deze beleidsregels bieden de mogelijkheid om bij berekening van de parkeerbehoefte gebruik te maken van aanwezigheidspercentages. Anders dan [appellanten] betogen is toepassing hiervan in deze situatie niet in strijd met die regels. Uit bijlage 1B van de beleidsregels volgt dat bewoners en bezoekers als van elkaar te onderscheiden functies zijn aangemerkt. Dit maakt dat, anders dan [appellanten] betogen, dus sprake is van een mix aan functies binnen het bouwplan. Daarom heeft het college de aanwezigheidspercentages zoals opgenomen in bijlage 1B kunnen toepassen.

Berekening parkeerbehoefte

7.2.    Over de berekening van de parkeerbehoefte overweegt de Afdeling als volgt. Het bouwplan omvat 36 appartementen in het segment 'duur' en 8 appartementen in het segment 'midden'. Volgens de beleidsregels parkeren 2017 geldt voor het segment 'duur' een parkeernorm van 2,1, waarvan een aandeel van 0,3 geldt voor bezoekers. Voor het segment 'midden' geldt een norm van 1,8 met tevens een aandeel van 0,3 voor bezoekers. Dit betekent dat het bouwplan met een parkeerbehoefte van 77 parkeerplaatsen voor de bewoners en 13 voor bezoekers, een totale parkeerbehoefte heeft van 90 parkeerplaatsen. Het bouwplan voorziet in een parkeerdek met 62 exclusieve plaatsen. Dit maakt dat daarbuiten in beginsel een parkeerbehoefte overblijft van 28 parkeerplaatsen. Bij toepassing van de aanwezigheidspercentages in bijlage 1B is terecht uitgegaan van de zaterdagavond als het maatgevende moment. Dit is het moment waarop het grootste deel van de bewoners thuis zal zijn en mogelijk bezoek zal ontvangen en geldt daarmee als worst case scenario. Toepassing van de aanwezigheidspercentages brengt het aantal benodigde parkeerplaatsen dat in openbare ruimte gevonden moet worden terug van 28 naar 25 plaatsen. Aan bouwveld 5.2 zijn in de bouwenvelop al 18 plaatsen toegewezen in de openbare ruimte. Dit betekent dat er buiten dat bouwveld nog 7 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gevonden moeten worden.

7.3.    In de beleidsregels parkeren 2017 van de gemeente Hilversum is voor wonen de grens van een acceptabele loopafstand tot een parkeerplaats buiten het centrum op 200 meter gesteld. Het college heeft, onder verwijzing naar de notitie van Goudappel Coffeng van 10 maart 2020, erop gewezen dat er een overschot is van 14 parkeerplaatsen in het plangebied waarvan er ten minste 9 aan de Mincklersstraat, binnen een straal van 200 meter van bouwveld 5.2, te vinden zijn. Het betoog van [appellanten] dat dit niet klopt, omdat deze parkeerplaatsen al zijn toegewezen aan bouwveld 3.5 wordt niet gevolgd. Het college heeft er namelijk terecht op gewezen dat uit de definitieve bouwenvelop voor bouwveld 3.5 volgt dat aan dat bouwveld parkeerplaatsen aan de Harry Banninckstraat zijn toegewezen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor bouwveld 5.2 in de openbare ruimte binnen het plangebied "Woonwijk Anna's Hoeve" voldoende ruimte is om, in overeenstemming met het beleid, de resterende behoefte van 7 parkeerplaatsen op te vangen.

De ontheffing

7.4.    Het betoog van [appellanten] dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met zijn eigen gedragslijn ontheffing heeft verleend voor de parkeerplaatsen in de openbare ruimte, slaagt niet. Dat sprake is van een vaste gedragslijn is allereerst niet gebleken. Verder heeft het college er terecht op gewezen dat in de planregels juist een afwijkingsmogelijkheid is opgenomen om ontheffing mogelijk te maken. Volgens het college bestaat aanleiding om in dit geval ontheffing te verlenen op grond van punt 1 onder a en c van de beleidsregels parkeren 2017. Allereerst omdat het gaat om de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen in de openbare ruimte (de a-grond). Daarnaast is volgens het college sprake van een specifiek uitzonderingsgeval (de c-grond). Hij heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat alle functies binnen het plangebied - met inbegrip van parkeren - ten opzichte van elkaar zijn afgewogen en in onderlinge samenhang zijn beoordeeld. Deze afweging leidt er volgens het college toe dat de te verwachten parkeerdruk als gevolg van alle bouwplannen in het plangebied niet leidt tot extra parkeerdruk. De parkeernorm is al hoog, omdat het bezoekersdeel daarin is verdisconteerd. Het college wijst daarnaast op de uitwerking van het parkeerbeleid in het Masterplan Anna's Hoeve en het feit dat met de ontwikkelaar is afgesproken dat in het VVE-reglement zal worden opgenomen dat bewoners met een plaats in de parkeergarage eerst deze moeten gebruiken voordat men gebruik maakt van een openbare parkeerplaats. Het college wijst er daarnaast op dat met de ontwikkelaar is gekeken naar andere opties, maar dat het creëren van extra parkeerplaatsen voor bouwveld 5.2 op eigen terrein niet mogelijk is zonder dat de kwaliteit van het bouwplan wordt aangetast. Tijdens de zitting bij de Afdeling heeft het college nader toegelicht dat het realiseren van extra parkeerplaatsen op maaiveldniveau welstandsproblematiek met zich brengt en betekent dat groen zou moeten verdwijnen. Verder heeft het college erop gewezen dat er geen enkele melding is van parkeeroverlast in de omgeving en nogmaals benadrukt dat juist sprake is van een overschot aan beschikbare parkeerplaatsen. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college voldoende oog heeft gehad voor alle bij de beoordeling te betrekken belangen en zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de door BPD verzochte ontheffing kon worden verleend. Daarbij acht de Afdeling onder meer van belang dat [appellanten] hun stelling dat nu al sprake is van parkeeroverlast in hun woonwijk niet deugdelijk hebben onderbouwd. Daarnaast heeft het college er terecht op gewezen dat de voorwaarde in de beleidsregels parkeren 2017 van een maximale piekbelasting van 80% parkeerdruk, van toepassing is op het in gebruik nemen van bestaande parkeerplaatsen en dat die voorwaarde niet geldt wanneer, zoals hier aan de orde, nieuwe parkeerplaatsen worden gecreëerd.

De parkeerbijdrage

7.5.    [appellanten] hebben ook betoogd dat het college de ontheffing niet kon verlenen zonder daarbij een parkeerbijdrage van BPD te heffen. Uit het parkeerbeleid volgt dat aan een ontheffing in principe een parkeerbijdrage gekoppeld wordt. In uitzonderingsgevallen (toepassing van de c-grond) kan het college echter ontheffing verlenen zonder een parkeerbijdrage te heffen, zo blijkt uit de beleidsregels parkeren 2017. Uit het vorenstaande volgt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van uitzonderingsgeval als bedoeld in het beleid. Het college heeft verder nog toegelicht dat is afgezien van het heffen van een parkeerbijdrage, omdat op het moment van de aanbesteding een ander parkeerbeleid gold. Op basis van dat oude beleid heeft BPD een berekening gemaakt en een bod uitgebracht. Het gemeentelijke parkeerbeleid is nadien echter gewijzigd, waardoor er uiteindelijk meer parkeerplaatsen gerealiseerd moesten worden dan was voorzien bij de aanbesteding. Het college heeft de financiële gevolgen van deze voor alle partijen onvoorziene wijziging niet willen afwentelen op BPD en de toekomstige bewoners. Daarnaast is, aldus het college, niet gebleken dat het verlenen van de door BPD verzochte ontheffing in dit geval zal leiden tot extra parkeerdruk in de woonwijk. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij kon afzien van het heffen van een parkeerbijdrage van BPD.

7.6.    De betogen slagen niet.

Conclusie en slotoverwegingen

8.       Het hoger beroep van [appellanten] is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De Afdeling komt tot deze conclusie zonder daarbij te betrekken hetgeen [partijen] naar voren hebben gebracht. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, zoals [appellanten] hebben betwist.

9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2021

BIJLAGE

Bestemmingsplan "Woonwijk Anna's Hoeve" (16 oktober 2013)

"15.2 Parkeren

15.2.1 Algemeen

Bij een gebouw moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto’s in de juiste mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, met dien verstande dat:

a. de juiste mate van ruimte wordt bepaald met behulp van de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de bijlage bij deze planregels;

b. de in lid a´. bedoelde ruimten voor het parkeren van auto’s moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s.

c. indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor laden en lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.

15.2.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.1 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

15.2.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de in artikel 15.2.1 bedoelde parkeernormen en bedragen te wijzigen."

Toelichting bestemmingsplan "Woonwijk Anna's Hoeve" (16 oktober 2013)

"5.1.2 Beeldkwaliteitsplan

Stedebouwkundig is de wijk Anna's Hoeve te karakteriseren als een 'groene' wijk met een parkstedelijk woonmilieu. Dit wordt o.a. bewerkstelligd door de groene inrichting van de openbare ruimten (buurtontsluitingswegen, groene dooradering, de berg) en de verbindingen met de groene omgeving.

Om de gewenste groene uitstraling van een 'tuinstad' te bereiken zijn regels op de bouwvelden noodzakelijk, vooral daar waar de bouwvelden grenzen aan de openbare ruimte (straat- en parkzijde) en tussen de bouwvelden onderling. Voor de nieuwe bebouwing wordt relatief veel vrijheid geboden aan de ontwikkelende partijen en aan de (collectieve) particulieren, zowel qua volume, situering als qua architectuur. Beeldkwaliteitsregels voor de bebouwing zijn dan ook in beperkte mate opgenomen.

Het beeldkwaliteitsplan uit het Masterplan Anna´s Hoeve richt zich daarom vooral op het voorkómen dat de bebouwing op de erfgrenzen en direct aan de openbare ruimte (park- en straatzijde) wordt gebouwd en om te bewerkstelligen dat bebouwing zoveel mogelijk omgeven wordt door groen (tuinen, hagen, struiken) en dat er zo min mogelijk verharding wordt gerealiseerd.

Er worden eisen gesteld aan de situering van hogere bebouwing op de bouwvelden (op een beperkt aantal bouwvelden maximaal 5 lagen) en aan de rooilijnen (de situering). Hierbij is het principe: hoe hoger, hoe verder van de erfgrens af. Ook worden er eisen gesteld aan het oriënteren van de woningen op de openbare ruimte, de situering van de entrees, de gevelopeningen naar de straat- en parkzijde toe en aan de toegangen naar de openbare ruimten op de bouwvelden.

In deze wijk is zontoetreding in de woningen van groot belang voor het terugdringen van het energiegebruik en voor het verwarmen van de woningen. Per bouwveld dient de bouwhoogte daarom afgestemd te worden op het al of niet aangrenzende bouwveld. Voorkómen moet worden dat er door de bouwhoogte en de situering van hogere bouwdelen op een bouwveld schaduwwerking optreedt op het aangrenzende bouwveld. Per bouwveld gelden er daarom regels om schaduwwerking op het naastgelegen bouwveld te voorkomen.

Kleurenpalet

In het Masterplan wordt aan (collectieve) particulieren en ontwikkelende partijen veel vrijheid en flexibiliteit geboden voor de bebouwing, zowel qua volume, situering, architectuur en materiaalgebruik.

Belangrijk is dat de wijk Anna's Hoeve een woonwijk wordt met een groene uitstraling en met duurzaamheidsaspecten (zowel in de openbare ruimte als in de bebouwing).

Het openbare raamwerk, de met veel groen ingerichte openbare ruimte, de parkzone, de berg en de bouwvelden, vormt de belangrijke stedebouwkundige identiteit van het gebied. Door dit krachtige raamwerk is de vormgeving van de bebouwing in feite ondergeschikt, mits deze niet te hoog of al te opvallend qua kleur is. Daarom worden er in het Beeldkwaliteitsplan niet allerlei regels voorgeschreven over bouwstijlen, architectuur, of bouwmaterialen.

Er is wel een kleurenpalet, met rustige en terughoudende kleuren opgesteld, dat uitwassen qua kleurgebruik voorkomt en dat een onderlinge samenhang geeft tussen de bebouwing op de verschillende bouwvelden. Bebouwing dient binnen dit kleurenpalet te passen. Het terughoudende kleurgebruik geeft het openbaar raamwerk de kans om daadwerkelijk de drager van het plan te worden. Stijl en materiaal zijn vervolgens vrij aan de ontwikkelende partijen of (collectieve) particulieren. Sommige partijen zullen kiezen voor duurzaam materiaalgebruik met veel hout en bijvoorbeeld groene daken. Andere partijen zullen kiezen voor materialen met weinig risico, zoals bijvoorbeeld baksteen.

Door het toelaten van vrijheid in stijl en materiaal is het niet mogelijk om van te voren een exact architectonisch beeld van alle bebouwing in de wijk Anna's Hoeve te tonen of uit te tekenen.

Dit geeft ruimte aan de ontwikkelende partijen en (collectief) particulieren om voor oplossingen te kiezen die men zelf goed, betaalbaar en duurzaam vindt, zonder dat het een kakofonie wordt. De mate en vorm waarin voor verschillende duurzame oplossingen wordt gekozen (bijvoorbeeld een lagere EPC) wordt dan ook aan de ontwikkelende partijen en particulieren overgelaten.

Het Beeldkwaliteitsplan vormt het toetsingskader voor de Commissie Welstand en Monumentenzorg om de bouwplannen te toetsen."

Beleidsregels Parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen Hilversum 2017

"Bezoekersdeel afgewenteld

Door de aanwezigheid van de openbare parkeergarages kan het bezoekersdeel van ontwikkelingen in het centrum worden afgewenteld op de aanwezige parkeergelegenheid. Ook voor delen van het Schilgebied die in de directe nabijheid van de parkeergarages gelegen zijn (binnen 200 meter hemelsbreed) kan dit bezoekersdeel afgewenteld worden. Hierdoor valt de parkeereis lager uit. Er staat geen bijdrage tegenover het afwentelen van dit bezoekersdeel, omdat enerzijds is aangetoond dat er ruimte is in de parkeergarages van het centrum en anderzijds het bezoek zelf betaalt om te parkeren in de garages en daarmee dus een financiële bijdrage levert."

"Aanwezigheidspercentages

Bij nieuwe bouwplannen bestond er al de mogelijkheid om aanwezigheidspercentages toe te passen. Dit houdt in dat dubbelgebruik van parkeerplaatsen kan plaatsvinden, bijvoorbeeld in het geval sprake is van een mix van kantoor (voornamelijk parkeervraag overdag) en wonen (voornamelijk parkeervraag buiten kantooruren). Dit leidt tot een lagere behoefte aan parkeerplaatsen, omdat deze op verschillende momenten door verschillende parkeerders gebruikt worden. Tegenwoordig worden veel functies omgezet naar een andere functie. Het deel van de parkeervraag dat afgewenteld kon worden op de openbare ruimte kon voorheen verrekend worden met de nieuwe parkeervraag. Hierdoor konden scheve situaties ontstaan, waarbij bijvoorbeeld de historische parkeervraag van kantoor afgewenteld werd op de openbare ruimte en dat na omzetting naar wonen eenzelfde deel van de parkeervraag opnieuw mocht worden afgewenteld. In de praktijk leidt dit met name in de avonduren tot overlast in woonbuurten, omdat de parkeerdruk dan hoger ligt en er minder ruimte is om af te wentelen. Met de nieuwe methode wordt rekening gehouden met de aanwezigheidspercentages van het CROW (zie bijlage 1B) om te bepalen welk deel van de historische parkeervraag, mag worden meegerekend bij de nieuwe ontwikkeling. Een voorbeeld van de oude en nieuwe situatie is opgenomen bij deze bijlage om inzichtelijk te maken welk probleem verholpen wordt. De nieuwe werkwijze heeft wel als gevolg dat het vereiste aantal parkeerplaatsen bij functiewijzigingen toeneemt.

Huren/Kopen parkeerplaatsen

Ontwikkelaars willen regelmatig gebruik maken van gehuurde of gekochte parkeerplaatsen. Uitgangspunt is dat bij bouwplannen de eigen broek opgehouden kan worden voor een langdurige periode. Een huurcontract voor een parkeerplaats is vaak kortdurend en is daarmee geen duurzame oplossing. Daarnaast kunnen reeds aan een bouwontwikkeling toegewezen parkeerplaatsen niet opnieuw worden gebruikt bij een ander bouwplan. Parkeerplaatsen kunnen dus alleen worden gebruikt voor het oplossen van de parkeereis indien sprake is van een duurzame oplossing (meer dan 20 jaar) en gelegen binnen een straal van 400m (Centrum) of 200m (restgebied). "

"Wijze van berekenen parkeerbehoefte voor een concreet plan

[…] Bij bouwontwikkelingen mag de berekende parkeervraag van het laatste legale gebruik van het pand of perceel, voor zover toegerekend aan de openbare ruimte, worden afgetrokken van de berekende parkeervraag van het nieuwe gebruik (NB. bij een eventuele afname van de totale parkeervraag geldt dat een zo groot mogelijk deel op eigen terrein moet worden opgelost; de parkeerplaatsen op eigen terrein gaan voor op het afwentelen op de openbare ruimte). Hierbij wordt wel rekening gehouden met de aanwezigheidspercentages. Bij (gedeeltelijke) sloop en nieuwbouw vindt geen verrekening plaats. In dat geval dient de volledige nieuwe parkeereis gerealiseerd te worden.

De aanvrager stelt de parkeerbalans op, waarna de gemeente Hilversum deze toetst. Is het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein kleiner dan de parkeereis dan is het plan in principe niet akkoord. In bepaalde gevallen en onder zekere voorwaarden bestaat een mogelijkheid een ontheffing van de parkeereis te verlenen. Dit wordt nader geregeld in de in Sectie 2 opgenomen Beleidsregels Parkeerbijdrageregeling Hilversum 2017."

"3. Parkeerbijdrageregeling Hilversum 2017

Algemeen uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat bij bouwplannen of ontheffingen van het bestemmingsplan, die leiden tot een vergroting van de parkeervraag, wordt voorzien in extra parkeerruimte op eigen terrein. Op deze manier wil de gemeente Hilversum de bereikbaarheid en de leefbaarheid van de stad bevorderen. Bij plannen in gebieden met een hoge stedelijkheidsgraad blijkt het moeilijk om het parkeren op eigen terrein op te lossen. Het gevolg is dat op zich wenselijke ontwikkelingen niet uitvoerbaar blijken te zijn.

Hoofdzaak is dat de aanvrager van een omgevingsvergunning of ontheffing er alles aan doet om de parkeereis op eigen terrein te realiseren. Wanneer de aanvrager echter met gegronde redenen kan aantonen dat realisering van de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein niet mogelijk is, kan het college van burgemeester en wethouders besluiten om ontheffing van de parkeereis te verlenen. Het verlenen van ontheffing heeft echter nadelige effecten voor de bereikbaarheid en leefbaarheid. Vandaar dat van deze mogelijkheid terughoudend gebruik wordt gemaakt. In principe zit aan de ontheffing een parkeerbijdrage gekoppeld.

De gemeenteraad heeft daarvoor een mobiliteitsfonds ingesteld. Uit dit fonds worden maatregelen gefinancierd voor de verbetering van parkeren en, indien dit de parkeersituatie aantoonbaar verbetert, mobiliteit.

[…]

Ontheffing

De parkeereis is gebaseerd op de bouwverordening of bestemmingsplan. In de bouwverordening of in het bestemmingsplan staat tevens een mogelijkheid om ontheffing van de parkeereis te verlenen.

1. Ontheffing kan worden verleend in één (of meer) van de volgende situaties:

a. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien;

[…]

c. in specifieke uitzonderingsgevallen.

Ad a. Het op een andere wijze voorzien in de nodige parkeer- of stallingsruimte kan op de volgende manieren:

- gebruik maken van de bestaande parkeermogelijkheden in de openbare ruimte

- gebruik maken van openbaar toegankelijke parkeergarages

- aanleggen van nieuwe parkeerplaatsen in de openbare ruimte.

Gebruik van parkeerplaatsen in de openbare ruimte is alleen mogelijk, indien nog voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. De grens is gelegd op een piekbelasting van 80% parkeerdruk, de nieuwe vraag meegerekend (een druk van 90% of meer wordt beschouwd als een kritische grens). Bij deze specifieke ontheffing is de fysieke parkeerplaats direct beschikbaar, maar legt wel beslag op de beperkte openbare ruimte. Aan het door burgemeester en wethouders verlenen van deze ontheffing wordt een financiële consequentie -de parkeerbijdrage- gekoppeld.

Ook als de aanvrager op acceptabele afstand van het plan voldoende nieuwe parkeerplaatsen realiseert buiten de openbare ruimte kan een ontheffing worden verleend. Aan deze ontheffing wordt geen financiële eis gekoppeld omdat geen beslag wordt gelegd op de openbare ruimte. Voor wonen ligt de grens van ‘acceptabele afstand’ in het centrum van Hilversum in principe op 400m loopafstand, daarbuiten op 200m loopafstand.

[…]

Ad c. In specifieke uitzonderingsgevallen kunnen Burgemeester en wethouders ontheffing verlenen zonder het heffen van een parkeerbijdrage.

Van de onvoorwaardelijke ontheffingsmogelijkheid - zonder parkeerbijdrage of aanleg vervangende ruimte- dient spaarzaam gebruik te worden gemaakt. Deze mogelijkheid is voorbehouden aan bijzondere omstandigheden. In dit geval is alleen het college van burgemeester en wethouders besluitbevoegd (geen mandaat). Het verlenen van een ontheffing is vervolgens nog steeds geen plicht. Het college van burgemeester en wethouders kan altijd beslissen dat er onvoldoende redenen zijn om ontheffing op de parkeereis te verlenen."

Bijlage 1A Parkeernormen Hilversum 2017

Bijlage 1B Aanwezigheidspercentages CROW