Uitspraak 202103862/1/R4


Volledige tekst

202103862/1/R4.
Datum uitspraak: 10 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Arnhem,

en

het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2021 heeft het college zijn beslissing om op 12 april 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) voor Arnhem aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 87,00, voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 10 juni 2021 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 14 oktober 2021.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 12 april 2021 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: OC) ter hoogte van de Herenstraat 38 in Arnhem. Het is niet in geschil dat [appellant] de doos daar verkeerd heeft aangeboden door hem naast de OC te zetten.

2.       [appellant] betoogt dat het college niet in redelijkheid kon bepalen dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor zijn rekening komen. Hij wijst op de foto van de OC die bij het controlerapport bij het besluit van 30 april 2021 is gevoegd en waarop te zien is dat er een berg dozen, huisvuilzakken en plastic en papieren tassen rondom de OC lag. Hij voert daarbij aan dat hij slecht ter been is, slecht ziet en aan dementie leidt, waardoor het onredelijk bezwarend is dat van hem wordt verwacht dat hij de container kan bereiken als er veel afval omheen ligt of dat hij zijn afval weer mee terug naar huis neemt. Hij betoogt dat dit hem niet kan worden verweten vanwege zijn medische omstandigheden. Ter onderbouwing van zijn medische omstandigheden heeft hij onder meer een advies van een oogarts en van een geriater overgelegd. Hij voert verder aan dat hij er geen belang bij had om de doos naast de OC te zetten, omdat hij vanwege zijn pensioengerechtigde leeftijd is vrijgesteld van de afvalkosten.

2.1.    In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

2.2.    Doordat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, heeft het college kosten moeten maken voor het verwijderen daarvan. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen. De omstandigheid dat er veel afval rondom de OC lag en [appellant] daarom, mede gelet op zijn gezondheidstoestand, niet bij de OC kon komen, ontsloeg hem niet van zijn verplichting om de doos op juiste wijze ter inzameling aan te bieden, bijvoorbeeld op een ander moment of bij een andere container. Aangezien hij in staat was om de doos naar de OC te brengen, ziet de Afdeling niet in dat het voor hem onredelijk bezwarend was om de doos weer mee te nemen toen hij de OC niet kon bereiken. De door hem gestelde omstandigheid dat hij er geen belang bij had om de doos naast de OC te zetten omdat hij is vrijgesteld van de afvalkosten, doet er niet aan af dat hij de doos in strijd met de APV naast de OC heeft gezet en dat het college kosten heeft gemaakt voor het opruimen van de verkeerd aangeboden doos. Deze omstandigheden maken dan ook niet dat de daadwerkelijk door het college gemaakte kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor zijn rekening behoren te komen.

Het betoog faalt.

3.       [appellant] voert aan dat het college hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure.

3.1.    Artikel 7:2, eerste lid, van de Awb luidt: "Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord."

3.2.    In het besluit op bezwaar van 10 juni 2021 staat dat de gemachtigde van [appellant] telefonisch is gehoord. Het college heeft geen verslag gemaakt van het horen. De Afdeling stelt vast dat [appellant] betwist dat hij is gehoord, dat een verslag van het horen ontbreekt en dat op basis van de overige dossierstukken niet kan worden vastgesteld dat [appellant] daadwerkelijk is gehoord of in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. Gelet hierop is niet gebleken dat het college hem in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord, zoals artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vereist.

Aangezien [appellant] bij de Afdeling wel in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt naar voren te brengen, ook al heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt, is het aannemelijk dat hij door het afzien van het horen in de bezwaarprocedure niet is benadeeld. Daarom kan dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. In artikel 6:22 is namelijk bepaald dat een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een rechtsregel in stand kan worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Het betoog is terecht voorgedragen, maar leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit.

4.       Het beroep is ongegrond.

5.       Gelet op het onder 3.2 geconstateerde gebrek, moet het college de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep ongegrond;

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Arnhem tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 748,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Arnhem aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 49,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2021

687