Uitspraak 202105151/2/R4


Volledige tekst

202105151/2/R4.
Datum uitspraak: 5 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1.       [verzoeker sub 1], wonend te Oudewater,

2.       [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [verzoeker sub 2]), beiden wonend te Oudewater,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Oudewater,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2021 heeft de raad van de gemeente Oudewater het bestemmingsplan ‘’[locatie]’’ vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.

[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 14 oktober 2021, waar [verzoeker sub 1] en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. de Rijke en ing. M.S.M. van Kats, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door M.C. van Meppelen Scheppink, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Ter zitting is aan de orde gekomen of de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak (de zogenoemde "kortsluiting"). Bij die gelegenheid hebben [verzoeker sub 1], de raad en [partij] toestemming voor kortsluiting gegeven. [verzoeker sub 2] is ter zitting evenwel niet verschenen. De voorzieningenrechter kan zodoende geen toepassing geven aan artikel 8:86 van de Awb, omdat niet alle partijen toestemming (als bedoeld in artikel 8:86, tweede lid, van de Awb) hebben gegeven voor kortsluiting. Dit betekent dat de voorzieningenrechter in deze uitspraak alleen zal beslissen op de verzoeken van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] om een voorlopige voorziening te treffen.

3.       Het bestemmingsplan voorziet in de realisering van een twee-onder-een-kapwoning op het perceel [locatie] te Oudewater. In het gebied rondom het bestreden bestemmingsplan is al een woonwijk gerealiseerd.

4.       [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] wonen in de directe omgeving van het perceel [locatie] en vrezen door de realisering van de woning onaanvaardbaar aangetast te worden in hun woon- en leefklimaat door vermindering van uitzicht, schaduwhinder en waardevermindering van hun woningen. Daarnaast wijzen zij op de mogelijkheid van een alternatieve situering van een kleinere bungalow (in plaats van een twee-onder-een-kap woning) in de lengte van het perceel in plaats van de breedte.

Voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling

5.       Zoals ter zitting is besproken, zal de voorzieningenrechter in dit geval aan de hand van een zogenoemde voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling beslissen of een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling houdt in dat de voorzieningenrechter beziet of aanleiding bestaat voor de verwachting dat de Afdeling in de bodemzaak zal oordelen dat het bestemmingsplan niet in stand blijft. Dit betekent dat de voorzieningenrechter een voorlopige beoordeling zal verrichten van de beroepsgronden die [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] in de bodemzaak hebben aangevoerd.

Woon- en leefklimaat

6.       [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] voeren aan dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat door verminderde zon- en daglicht en schaduwhinder. Daarnaast ontstaat volgens hen een onaanvaardbare aantasting van hun privacy en uitzicht. Tot slot betogen zij dat de waarde van hun woningen zal verminderen.

6.1.    De raad stelt dat de aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] als gevolg van het bouwblok en de maximaal toegestane bouw- en goothoogte niet onaanvaardbaar is. De raad wijst er op dat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] wonen in een stedelijke omgeving. Enige invloed op de leefomgeving, zoals inkijk en zicht in en op naastgelegen panden, erven en erfafscheidingen, maar ook vermindering van privacy is volgens de raad onvermijdbaar bij het wonen en leven in een binnenstedelijk gebied. De bouwhoogte van de woning sluit aan op de omliggende woningen.

De raad heeft op 19 februari 2021 een bezonningsstudie uit laten voeren, waaruit volgt dat alleen [verzoeker sub 1] enige afname qua bezonning zal ondervinden op de achtergevel van zijn perceel. De bezonning loopt daar terug van 240 minuten naar 191 minuten, hetgeen een afname van 13.6% betekent ten opzichte van de bestaande situatie. De minimale eis van 120 minuten die de TNO-norm stelt, en waarbij de raad heeft aangesloten, wordt volgens de bezonningsstudie echter gehaald.

6.2.    De voorzieningenrechter sluit niet uit dat het plan leidt tot enig verlies van uitzicht en privacy voor [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2]. De voorzieningenrechter merkt evenwel op dat de afstand van ten minste ongeveer 8 m tussen de woningen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en de in het plan voorziene woning niet ongebruikelijk is in een stedelijke omgeving. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat in de directe omgeving van het plangebied woningen met een vergelijkbare hoogte van ongeveer 8 m voorkomen. Onder deze omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht en privacy van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2]. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in ogenschouw dat in de ruimtelijke ordening geen recht op een onaangetast uitzicht bestaat en dat in een stedelijk gebied een woonsituatie vrij van enige inkijk niet kan worden gegarandeerd.

Ten aanzien van het betoog van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] dat het plan leidt tot een verlies van zon- en daglicht overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Niet valt uit te sluiten dat het plan in dit opzicht tot enige aantasting leidt van het woon- en leefklimaat van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2]. De voorzieningenrechter is echter, mede gezien de uitkomsten van de bezonningsstudie, van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan met betrekking tot zon- en daglicht geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2].

Wat betreft de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Voor zover [verzoeker sub 1] ter zitting heeft gewezen op planschade overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Een verzoek om planschadevergoeding kan in de procedure over het bestemmingsplan niet aan de orde komen. Er bestaat ingevolge artikel 6.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening een aparte procedure voor vermindering van waarde van onroerende zaken als gevolg van ruimtelijke besluiten.

De voorzieningenrechter verwacht, gelet op het vorenstaande, niet dat de hierboven behandelde beroepsgronden zullen slagen in de bodemprocedure.

Alternatieve situering

7.       [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] wijzen ook op de mogelijkheid van een alternatief, waarbij een iets kleinere bungalow iets anders wordt gesitueerd, namelijk in de lengte van het perceel in plaats van de breedte. [verzoeker sub 1] heeft ter zitting zijn zorgen in dit verband geuit over de goothoogte van maximaal 6 m, waardoor de volgens hem ongewenste invulling van de hogere woningbouw mogelijk wordt. De raad heeft in dat verband onvoldoende gemotiveerd waarom het voorzien in een kleinere bungalow met een andere situering niet een betere keuze is, aldus [verzoeker sub 1].

7.1.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

Ter zitting heeft de raad uitgelegd dat het door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] voorgestelde alternatief in de besluitvorming is betrokken, maar dat voor de situering en hoogte van de woning aansluiting is gezocht bij de omliggende woningen, die ook een goothoogte van 6 m hebben. De raad acht deze invulling ruimtelijk aanvaardbaar.

7.2.    Gezien het voorgaande stelt de voorzieningenrechter vast dat de raad het door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] gewenste alternatief in de besluitvorming over de vaststelling van het plan heeft betrokken. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voor de door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] gewenste alternatieve situering (met een kleinere bungalow) had moeten kiezen. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] niet aannemelijk hebben gemaakt dat het door hen gewenste alternatief in algemene zin tot een in ruimtelijk opzicht gelijkwaardig resultaat zou leiden met minder bezwaren.

De voorzieningenrechter verwacht derhalve ook wat betreft dit betoog niet dat de Afdeling het bestemmingsplan in de bodemprocedure zal vernietigen.

Conclusie

8.       Nu de voorzieningenrechter ook in wat door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] voor het overige is aangevoerd op voorhand geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan niet heeft mogen vaststellen, zal de voorzieningenrechter de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening afwijzen.

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.  De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2021

418-993