Uitspraak 202003975/1/R2


Volledige tekst

202003975/1/R2.
Datum uitspraak: 10 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Koningslust, gemeente Peel en Maas,

en

de raad van de gemeente Peel en Maas,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Poorterweg 119-121 Koningslust" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2021, waar [appellant] is verschenen, en de raad, vertegenwoordigd door drs. A.P. Langerak.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan wijzigt de bestemming van een deel van de gronden op Poorterweg 121 van een agrarische bestemming naar een niet-agrarische bedrijfsbestemming. Het bouwvlak wordt vergroot om de bestaande bebouwing geheel te omvatten en om twee nieuwe overkappingen voor caravanstallingen mogelijk te maken. De bedrijfswoning op hetzelfde adres krijgt een woonbestemming. De woning op het adres Poorterweg 119 blijft als bedrijfswoning verbonden aan het bedrijf.

[appellant] woont op [locatie], in de nabijheid van het plangebied. Hij verzet zich tegen het plan, omdat een deel van de gronden in het plangebied volgens hem een natuurbestemming moet krijgen.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep

3.       [appellant] stelt ten eerste dat hij in 1971 een ruilverkavelingsovereenkomst heeft gesloten met SBL (Stichting Beheer Landbouwgronden) en dat SBL destijds als bevoegd gezag heeft toegezegd dat de gronden nabij zijn woning die hij bij de ruilverkaveling heeft afgestaan een natuurbestemming zouden krijgen. Tot op heden hebben deze gronden echter geen natuurbestemming gekregen, waardoor hij materiële en immateriële schade heeft geleden. In dit plan is de natuurbestemming ten onrechte opnieuw niet aan die gronden toegekend, maar is een agrarische bestemming gegeven. [appellant] stelt dat het onrealistisch is te stellen dat hij destijds rechtsmiddelen had moeten aanwenden, gezien de considerans van de overeenkomst.

3.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet voorziet in een wijziging van de bestemming van de gronden aan de achterzijde van het perceel van [appellant] die in de overeenkomst die hij noemt waren betrokken. Deze gronden hadden in het voorheen geldende regime reeds de bestemming "Agrarisch". De overeenkomst die [appellant] met SBL heeft gesloten is niet relevant voor de toekenning van bestemmingen aan gronden. De gemeenteraad, en niet SBL, is de aangewezen partij om het bestemmingsplan te wijzigen. Er is nooit een verzoek ingediend om de bestemming van de gronden te wijzigen.

3.2.    De Afdeling overweegt dat de raad in de plantoelichting een ruimtelijke motivering heeft gegeven van de bestemmingen. [appellant] heeft geen ruimtelijke argumenten aangedragen waaruit volgt dat deze ruimtelijke motivering niet adequaat is. [appellant] wijst alleen op de inhoud van een civielrechtelijke overeenkomst tussen hem en SBL. Bij deze overeenkomst was de gemeente Helden, thans de gemeente Peel en Maas, geen partij. De raad hoefde daarom de inhoudelijke overwegingen uit deze overeenkomst over het beoogde gebruik van de geruilde gronden niet over te nemen.

Het betoog slaagt niet.

4.       [appellant] stelt ten tweede dat de uitbreiding van de caravanstalling tot meer sluipverkeer langs zijn woning zal leiden. In de huidige situatie wordt het zandpad naast zijn woning als sluiproute naar het bedrijf gebruikt en [appellant] vreest voor toename hiervan. Wanneer de gronden een natuurbestemming krijgen, kan de overlast hiervan worden weggenomen.

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de nieuwe bestemming een toename van verkeer zal veroorzaken en verkeersoverlast tot gevolg zal hebben. Het plangebied heeft twee normale ontsluitingen, waar het perceel van [appellant] niet aan is gelegen. Er is ook geen aanleiding om te veronderstellen dat caravans over het zandpad langs het perceel van [appellant] zullen rijden om bij de stalling te komen.

4.2.    De raad heeft in de plantoelichting een beoordeling gemaakt van de verwachte verkeersbewegingen als gevolg van het plan en gemotiveerd waarom dit aantal naar verwachting aanzienlijk zal afnemen ten opzichte van de vorige bedrijfssituatie. De dagelijkse verkeersbewegingen van vrachtwagens naar het bedrijf komen volledig te vervallen. In de beoogde situatie zal er normaal gesproken weinig dagelijks verkeer zijn en alleen kortdurende (piek)belasting rondom het kampeerseizoen plaatsvinden. [appellant] heeft geen argumenten ingebracht tegen deze beoordeling.

Vast staat verder dat de bestaande ontsluitingen beide niet langs de woning van [appellant] lopen en het is gelet op de wegenstructuur rond het plangebied niet aannemelijk dat dit zal veranderen. Het plan veroorzaakt ook in dat opzicht geen toename van verkeersoverlast bij hem. Voor zover [appellant] stelt last te hebben van sluipverkeer over het zandpad, acht de Afdeling de veronderstelling van de raad redelijk dat auto’s met caravan niet of weinig over het zandpad langs het perceel van [appellant] zullen rijden om bij de stalling te komen. Daarnaast is het bestaande sluipverkeer waar [appellant] over spreekt geen gevolg van het plan en daarom niet aan de orde in deze procedure over het bestemmingsplan. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onevenredige verkeershinder bij de woning van [appellant].

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2021

723