Uitspraak 202106035/2/R4


Volledige tekst

202106035/2/R4.
Datum uitspraak: 4 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

[verzoekster], wonend te Ermelo,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 5 augustus 2021 in de zaken nrs. 21/2854 en 21/2964 in het geding tussen:

[verzoekster]

en

het college van burgemeester en wethouders van Ermelo.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2020 heeft het college aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd wegens het zonder omgevingsvergunning bouwen van een chalet aan de [locatie] in Ermelo.

Bij besluit van 10 mei 2021 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 augustus 2021 heeft de rechtbank onder meer het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit (lees: het besluit van 16 december 2020) geschorst tot zes weken na verzending van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 oktober 2021, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. I.E. van Duuren en mr. L.C. Faber, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       [verzoekster] is eigenaar van het chalet aan de [locatie] in Ermelo. In 2019 heeft zij het oude chalet dat op die plek stond, afgebroken en vervangen door een nieuw chalet dat kleiner is dan het oude chalet. Zij verhuurt het chalet als woning aan derden. Het chalet is in strijd met het bestemmingsplan "Recreatieterreinen", omdat het gedeeltelijk buiten het bouwvlak staat.

2.1.    Op 2 oktober 2020 heeft [verzoekster] een omgevingsvergunning aangevraagd om het in 2019 nieuw gebouwde chalet te legaliseren. Op 16 december 2020 heeft het college geweigerd deze omgevingsvergunning te verlenen. [verzoekster] heeft hiertegen rechtsmiddelen aangewend, maar tot op heden is de weigering in stand gebleven. Op dit moment is het hoger beroep van [verzoekster] hierover aanhangig bij de Afdeling, waardoor de weigering van de omgevingsvergunning voor het chalet nog niet onherroepelijk is.

2.2.    Bij het handhavingsbesluit van 16 december 2020 heeft het college [verzoekster] onder oplegging van een dwangsom gelast om de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) te beëindigen en beëindigd te houden door het chalet te verwijderen en verwijderd te houden of door het chalet zodanig te verplaatsen dat het geheel binnen het bouwvlak komt te staan en aan de overige eisen van het bestemmingsplan voldoet.

Bij het besluit op bezwaar van 10 mei 2021 heeft het college deze last onder dwangsom in stand gelaten en bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van [verzoekster] tegen het besluit op bezwaar ongegrond verklaard.

3.       [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht de last te schorsen of een andere maatregel te treffen om te voorkomen dat zij dwangsommen verbeurt als zij het chalet laat staan in afwachting van de uitspraak op haar hoger beroep in de procedure over de geweigerde omgevingsvergunning. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij de kosten van het verplaatsen van het chalet niet kan dragen omdat zij als restauranthouder in een financieel moeilijke positie verkeert vanwege de coronacrisis.

In haar hogerberoepschrift heeft zij betoogd dat de last onder dwangsom geen stand kan houden, omdat volgens haar de weigering van de omgevingsvergunning geen stand kan houden en het chalet gelegaliseerd moet worden. Daarbij verwijst zij naar haar hogerberoepsgronden over de weigering van de omgevingsvergunning.

3.1.    Het is tussen partijen niet in geschil dat het chalet zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning is gerealiseerd, zodat het college bevoegd was om daartegen handhavend op te treden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Daarnaast kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.

3.2.    Voor het antwoord op de vraag of het college had moeten afzien van handhavend optreden, is van belang of ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom concreet zicht bestond op legalisatie van het chalet door verlening van een omgevingsvergunning daarvoor. Op het moment van het opleggen van de last onder dwangsom op 16 december 2020 was dat niet het geval, omdat de daarvoor aangevraagde omgevingsvergunning toen al was geweigerd. Op het moment van het nemen van het besluit op bezwaar op 10 mei 2021 was de weigering van de omgevingsvergunning nog steeds van kracht, zodat ook op dat moment geen concreet zicht op legalisatie bestond.

Ook als achteraf zou worden vastgesteld dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft geweigerd, zoals [verzoekster] betoogt, dan brengt die vaststelling geen verandering in het feit dat die vergunning op het moment van het opleggen van de last en op het moment van het in bezwaar in stand laten daarvan, was geweigerd en dat er daarom op die momenten geen concreet zicht op legalisatie van het chalet bestond. Het betoog van [verzoekster] geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de aan haar opgelegde last onder dwangsom geen stand kan houden.

3.3.    [verzoekster] heeft verder haar stelling dat zij de kosten van het verplaatsen van het chalet niet kan dragen, niet met bewijsstukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Uit de omstandigheden dat zij restauranthouder is en dat restaurants over het algemeen genomen negatieve financiële gevolgen ondervinden van de coronacrisis, volgt niet zonder meer dat zij in dit concrete geval onvoldoende financiële draagkracht heeft om het chalet te verplaatsen. Ter zitting is vastgesteld dat het gaat om een houten chalet zonder fundering dat in beginsel in zijn geheel kan worden verplaatst, maar waarbij wel enkele kabels en leidingen moeten worden verlegd en opnieuw aangesloten.

4.       Zoals hiervoor is overwogen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de opgelegde last onder dwangsom onrechtmatig is. Niet is gebleken dat [verzoekster] de kosten van het verplaatsen van het chalet niet kan dragen.

Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.  De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2021

687