Uitspraak 202105410/1/R1 en 202105410/2/R1


Volledige tekst

202105410/1/R1 en 202105410/2/R1.
Datum uitspraak: 2 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

Stichting Vrije Recreatie, gevestigd te Meerkerk, gemeente Zederik,

verzoekerster,

en

het college van burgemeester en wethouders van Veere,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2021 heeft het college het wijzigingsplan "Buitengebied Veere-Middelburgsestraat 122 Koudekerke" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft Stichting Vrije Recreatie beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college, Stichting Vrije Recreatie en [partij A] en [partij B] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 oktober 2021, waar Stichting Vrije Recreatie, vertegenwoordigd door mr. A.H. van Leeuwen, rechtsbijstandverlener te Veere, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.E. Jansen-van der Hoek en L.M. Louwerse, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord [partij A] en [partij B].

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Kortsluiting

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       Het plan voorziet in de uitbreiding van de minicamping De Broodkist aan de Middelburgsestraat 122 in Koudekerke. [partij A] en [partij B] zijn eigenaar van dit perceel. Het college heeft het plan vastgesteld met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.7.12 van de planregels van het bestemmingplan "3e herziening bestemmingsplan Buitengebied" (hierna: het moederplan). De minicamping bestaat momenteel uit 15 standplaatsen waarvan op twee daarvan chalets zijn geplaatst. Met het plan wordt deze uitgebreid tot 25 standplaatsen waarvan vijf permanente eenheden. Daarmee worden tevens de twee chalets gelegaliseerd.

Toetsingskader

3.       Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

Inhoudelijk

4.       Stichting Vrije Recreatie betoogt dat de gemeente het beleid over kleinschalig kamperen wenst te wijzigen en dat het college deze gewijzigde inzichten in de besluitvorming had moeten betrekken. Nu het college dit niet heeft gedaan, is het plan volgens haar onzorgvuldig voorbereid. Ook voert zij aan dat de standplaatsen buiten het bouwvlak zijn geplaatst en dat ter op het perceel geen sprake is van een grondgebonden agrarisch bedrijf.

4.1.    Het college heeft met toepassing van artikel 4.7.12 van de planregels van het moederplan het maximaal aantal toegestane standplaatsen gewijzigd van 15 naar 25. Tussen partijen is niet in geschil dat in dit geval aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college in redelijkheid toepassing heeft mogen geven aan de in het moederplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. In de plantoelichting is hierover onder meer vermeld dat het plan voorziet in een beperkte uitbreiding van het kleinschalig kamperen, deze uitbreiding past binnen het gemeentelijk beleid en het plan landschappelijk inpasbaar is. Ter zitting heeft het college toegelicht dat sprake is van nieuwe inzichten omtrent de effecten van verblijfsrecreatie, dat gewijzigd beleid in voorbereiding is en dat het eerst aan de raad is om in zoverre het voortouw te nemen. Het college heeft onder deze omstandigheden geen aanleiding gezien om deze gewijzigde inzichten alvast in de besluitvorming te betrekken. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk.

Voor zover Stichting Vrije Recreatie stelt dat standplaatsen ten onrechte buiten het bouwvlak zijn geplaatst en ter plaatse geen sprake is van een grondgebonden agrarisch bedrijf, stelt de Afdeling vast dat dit geen aspecten zijn die onderwerp van het bestreden besluit zijn dan wel hadden moeten zijn. Het gaat hier om kwesties van handhaving die niet in deze procedure aan de orde kunnen komen.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college het wijzigingsplan in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.       Het beroep is ongegrond.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

7.       Gelet op het voorgaande wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep ongegrond;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Dinleyici
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2021

909