Uitspraak 202003367/1/R3


Volledige tekst

202003367/1/R3.
Datum uitspraak: 3 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Plubo B.V., gevestigd te Delden, gemeente Hof van Twente,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 april 2020 in zaak nr. 19/1496 in het geding tussen:

Plubo B.V.

en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2017 heeft het college aan Plubo B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het gebruik van het perceel De Strookappe 24 in Delden (hierna: het perceel).

Bij besluiten van 29 maart 2018 heeft het college de door Stichting Wonen Delden en door [partij A] en anderen daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Het college heeft daarbij het besluit van 28 september 2017 met verbetering van de motivering en wijziging van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften gehandhaafd.

Tegen deze besluiten hebben Stichting Wonen Delden en [partij A] en anderen beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 12 maart 2019 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit van 29 maart 2018 vernietigd. De rechtbank heeft het college opgedragen om opnieuw op de bezwaren van Stichting Wonen Delden en [partij A] en anderen te beslissen, met inachtneming van de uitspraak.

Bij besluit van 4 juli 2019 heeft het college de bezwaren van Stichting Wonen Delden en [partij A] en anderen gegrond verklaard. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van het perceel alsnog geweigerd.

Bij uitspraak van 28 april 2020 heeft de rechtbank het door Plubo B.V. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Plubo B.V. hoger beroep ingesteld.

Het college en Stichting Wonen Delden, [partij A], [partij B] en [partij C] (hierna: Stichting Wonen Delden en anderen) hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting van 29 oktober 2021 behandeld, waaraan het college via een videoverbinding, vertegenwoordigd door B.J.M. Beernink en G.R.F. ter Braak, heeft deelgenomen. Ook zijn ter zitting Stichting Wonen Delden en anderen, van wie [partij A] in persoon, bijgestaan door mr. H.J.P. Robers, advocaat te Hengelo, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het college heeft bij besluit van 28 september 2017 en gewijzigd bij besluit op bezwaar van 29 maart 2018, aan Plubo B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan "Delden-Zuid 2015" ten behoeve van het gebruiken van de bedrijfshal op het perceel voor het stallen/opslaan van maximaal 10 caravans. De omgevingsvergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

2.       De rechtbank heeft in de uitspraak van 12 maart 2019 overwogen dat het besluit van 29 maart 2018 wat betreft de aspecten geluid, lichthinder, verkeer en verkeersveiligheid niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het gewijzigd gebruik van de bedrijfshal op het perceel in feite de vestiging van een nieuw bedrijf aan De Strookappe mogelijk maakt. Dat is in strijd met het gemeentelijke beleid om (nieuwe) bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten te weren uit woonomgevingen en te concentreren op bedrijventerreinen (hierna: het concentratiebeleid). Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van dat beleid rechtvaardigen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich in het besluit van 29 maart 2018 niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aangevraagde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het besluit is volgens de rechtbank onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft het besluit van 29 maart 2018 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daarbij moest het college ook het aspect van de (brand-)veiligheid betrekken en daarover zo nodig advies vragen aan de brandweer.

Tegen de uitspraak van 12 maart 2019 is geen hoger beroep ingesteld.

3.       Bij besluit van 4 juli 2019 heeft het college de bezwaren van Stichting Wonen Delden en anderen gegrond verklaard. Het college heeft daarbij de gevraagde omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van het perceel alsnog geweigerd.

4.       De rechtbank heeft in de uitspraak van 28 april 2020 geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren.

De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het college onder andere het concentratiebeleid hanteert en dat het college in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat in dit geval niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van dit beleid zou moeten worden afgeweken. De enkele verklaring van Plubo B.V. om bereid te zijn alsnog een bedrijfsplan op te stellen en onderzoek te laten verrichten, biedt hiervoor naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanknopingspunten.

Verder heeft de rechtbank overwogen dat uit het besluit van 4 juli 2019 blijkt dat het college opnieuw heeft gekeken naar de milieugevolgen van de aangevraagde activiteiten. Deze beoordeling is volgens de rechtbank al gestrand op de vaststelling dat niet wordt voldaan aan de richtafstand van 30 m tot omliggende percelen als bedoeld in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: VNG-brochure). Gelet op de vastgestelde strijd met het concentratiebeleid en het feit dat niet wordt voldaan aan de richtafstand, is de rechtbank van oordeel dat het college geen nader onderzoek meer hoefde te verrichten. De rechtbank volgt Plubo B.V. daarom niet in haar stelling dat zij eerst de mogelijkheid had moeten krijgen om nadere onderzoeksrapporten aan te leveren, voordat opnieuw op de bezwaren zou worden beslist.

Hoger beroep

5.       Plubo B.V. betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geweigerd om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Zij voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college op grond van de uitspraak van de rechtbank van 12 maart 2019 de aspecten geluid, lichthinder, verkeer en brandveiligheid in zijn beoordeling had moeten betrekken en nader onderzoek had moeten verrichten. Volgens Plubo B.V. had het college haar in de gelegenheid moeten stellen om daarvoor nadere stukken aan te leveren, zoals een bedrijfsplan, een nieuw akoestisch onderzoek, een onderbouwing van het aspect lichthinder en een verkeerskundig rapport. Plubo B.V. betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat uit nadere stukken zal blijken dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zowel van de richtafstand als van het concentratiebeleid kan worden afgeweken.

5.1.    De Afdeling stelt voorop dat uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo volgt dat een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan alleen kan worden verleend, als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De beslissing om de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan al dan niet te verlenen, behoort in dit geval tot de bevoegdheid van het college. Daarbij heeft het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, beleidsruimte. Dat betekent dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren heeft kunnen komen.

5.2.    Bij besluit van 4 juli 2019 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van het perceel vanwege strijd met een goede ruimtelijke ordening geweigerd. Het college heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de aangevraagde activiteiten bij nadere beschouwing vallen in milieucategorie 2 als bedoeld in de VNG-brochure. Voor deze milieucategorie geldt een richtafstand van 30 m tussen de grens van het bedrijfsperceel en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is. Van deze richtafstand kan gemotiveerd worden afgeweken. De feitelijke afstand tussen het perceel en de woonbestemmingen in de omgeving bedraagt 0 m. Gelet op de bedrijfsactiviteiten inhoudende de aan- en afvoer van caravans acht het college het afwijken van de richtafstand tot 0 m niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. Verder acht het college de vestiging van een nieuw bedrijf ter plaatse in strijd met het concentratiebeleid. Volgens het college is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval van het beleid moet worden afgeweken. Omdat sprake is van strijd met het gemeentelijke beleid, kan het verzoek tot het indienen van een aanvullende motivering van de zienswijze worden afgewezen. Een nadere motivering zal de strijdigheid met het gemeentelijk beleid volgens het college niet kunnen opheffen.

5.3.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigen van het gebruik van het perceel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Tussen partijen is niet in geschil is dat het college de richtafstand van 30 m uit de VNG-brochure heeft toegepast en dat het college het concentratiebeleid hanteert. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de aanvraag van Plubo B.V. niet voldoet aan de richtafstand van 30 m en ook niet voldoet aan het concentratiebeleid.

Plubo B.V. stelt zich echter op het standpunt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college heeft miskend dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan kan worden afgeweken van de richtafstand en het concentratiebeleid.

De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van het gemeentelijk beleid zou moeten worden afgeweken. Bij brief van 15 mei 2019 heeft het college Plubo B.V. verzocht eventuele zienswijzen kenbaar te maken op het voorgenomen besluit tot het alsnog weigeren van de aangevraagde omgevingsvergunning. In haar zienswijze van 28 mei 2019 heeft Plubo B.V. aangevoerd dat sprake is van voldoende bijzondere omstandigheden die afwijking van het beleid rechtvaardigen. In dat kader heeft zij gesteld dat geen afbreuk wordt gedaan aan de woonomgeving en dat naast al aanwezige bedrijven geen precedentwerking voor nieuwe bedrijven zal optreden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in deze stellingen geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Voor zover Plubo B.V. heeft gesteld dat uit nader onderzoek en nieuwe rapporten zal blijken dat sprake is van zulke bijzondere omstandigheden dat van het beleid kan worden afgeweken, overweegt de Afdeling het volgende. Deze enkele stelling levert onvoldoende aanwijzingen op voor het oordeel dat het college nader onderzoek had moeten doen of Plubo B.V. in de gelegenheid had moeten stellen om nadere rapporten in te dienen. Dat het college eerder in het besluit van 29 maart 2018 heeft besloten de verlening van de omgevingsvergunning te handhaven, doet hier niet aan af. Het college heeft in het besluit van 4 juli 2019, dat is genomen naar aanleiding van de vernietiging door de rechtbank van het besluit van 29 maart 2018, gemotiveerd waarom het tot een ander besluit is gekomen. Daarbij heeft het college in het bijzonder betrokken dat het niet alleen gaat om stalling en opslag van caravans, maar ook om aan- en afvoer van caravans.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie en proceskosten

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2021

271-964