Uitspraak 202005131/1/R2 en 202005131/2/R2


Volledige tekst

202005131/1/R2 en 202005131/2/R2.
Datum uitspraak: 3 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[verzoeker A en verzoeker B], beiden wonend te Holthees, gemeente Boxmeer,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Boxmeer,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Holthees 2019" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker A en verzoeker B] beroep ingesteld.

Bij besluit van 1 april 2021 heeft de raad het besluit van 2 juli 2020 gedeeltelijk gewijzigd.

[verzoeker A en verzoeker B] hebben ten aanzien van dit besluit beroepsgronden naar voren gebracht.

Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker A en verzoeker B] hebben een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 september 2021, waar [verzoeker A en verzoeker B], vertegenwoordigd door mr. D. van de Weerdt, rechtsbijstandsverlener te Leusden, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Pijpers, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Stichting B.I.E.B. Holthees, initiatiefneemster, vertegenwoordigd door J.P.M. Koopmans, als partij gehoord.

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Toepassing van artikel 8:86 van de Awb

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De voorzieningenrechter stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Inleiding

3.       Het bestemmingsplan "Holthees 2019", zoals dat is vastgesteld bij het besluit van 2 juli 2020, heeft betrekking op de gehele kern van Holthees. Het plan maakt onder meer de bouw van maximaal vijf wooneenheden mogelijk op een bouwperceel gelegen aan de Horstenweg te Holthees.

4.       Bij besluit van 1 april 2021 heeft de raad de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan Holthees 2019, gedeeltelijk gewijzigd. Na deze wijziging maakt het plan de bouw van vijf wooneenheden mogelijk op het bouwperceel, vrijstaand dan wel twee-aaneen gebouwd.

5.       [verzoeker A en verzoeker B] wonen aan de [locatie] te Holthees. Het bouwperceel ligt achter hun woning. Zij voeren aan dat het ontwerpbestemmingsplan "Holthees 2019" de realisatie van twee vrijstaande woningen op het bouwperceel mogelijk maakte, terwijl het plan "Holthees 2019" de bouw van vijf woningen op het bouwperceel mogelijk maakt. Zij stellen zich op het standpunt dat zij onevenredig in hun belangen worden geschaad door de toevoeging van drie bouwtitels. Daarnaast voeren zij aan dat de raad de bouwmogelijkheden van een door het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 27 mei 2020 verleende omgevingsvergunning voor het in afwijking van bestemmingsplan "Horstenweg te Holthees" bouwen van vier halfvrijstaande woningen op het bouwperceel, meer specifiek op de percelen Horstenweg 12a, 14, 16 en 16a, onjuist heeft vertaald naar het bestemmingsplan "Holthees 2019".

6.       Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt als volgt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

7.       De voorzieningenrechter merkt het besluit van 1 april 2021 tot gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan "Holthees 2019" aan als een besluit zoals bedoeld in artikel 6:19 van de Awb, nu dat betrekking heeft op planonderdelen waarop ook het besluit van 2 juli 2020 ziet en waartegen het beroep van [verzoeker A en verzoeker B] aanhangig is. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep van [verzoeker A en verzoeker B] tegen het besluit van 2 juli 2020 geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 1 april 2021.

8.       De voorzieningenrechter zal eerst het beroep van [verzoeker A en verzoeker B] tegen het besluit van 1 april 2021 beoordelen en vervolgens bezien of er nog belang bestaat bij een beoordeling van het besluit van 2 juli 2020. Indien dat het geval is, zal de voorzieningenrechter het beroep van[verzoeker A en verzoeker B] tegen het besluit van 2 juli 2020 bespreken.

Beroep tegen het besluit van 1 april 2021

9.       [verzoeker A en verzoeker B] betogen dat het besluit van 1 april 2021 onzorgvuldig is voorbereid, omdat de verbeelding niet overeenkomt met de tekst van dat besluit. Zij voeren aan dat volgens de tekst van het besluit de aanduiding "vrijstaand" is gewijzigd in "tae (twee-aaneen)", terwijl volgens de verbeelding de aanduiding "tae" is toegevoegd. Verder betogen zij dat de bouw van halfvrijstaande woningen op het bouwperceel in strijd is met afspraken die zij hebben gemaakt met initiatiefneemster dan wel met Koopmans, om ter plaatse slechts vrijstaande woningen te realiseren. Tot slot betogen zij dat de bestemmingsplanprocedure niet zorgvuldig is verlopen en dat op geen enkele wijze blijk wordt gegeven van een afweging van hun belangen.

9.1.    Het besluit van 1 april 2021 luidt:

"De raad […] besluit: de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan Holthees 2019 te wijzigen in die zin dat op de percelen Horstenweg 12a, 14, 16 en 16a de aanduiding "vrijstaand" wordt gewijzigd in "tae"[…]"

9.2.    Blijkens de verbeelding, behorend bij het besluit van 1 april 2021, is aan het bouwperceel de bestemming "Wonen" toegekend. Aan een deel van het bouwperceel zijn de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding-hoofdgebouw", "maatvoering: maximum aantal wooneenheden: 5" toegekend. Aan een deel van de woonwijk, waaronder ook begrepen het bouwperceel, is de aanduiding "vrijstaand" toegekend. Aan een ander deel van het woonwijk, waaronder ook begrepen het bouwperceel, is de aanduiding "tae" toegekend.

9.3.    De planregels luiden:

"16.2 Bouwregels

16.2.1 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de opgenomen aanduidingen, alsmede de volgende bepalingen:

a. de woningen worden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw’ gebouwd;

b. de woningen worden met één gevel in, dan wel tot maximaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd;

c. per ‘specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw’ worden ter plaatse van de bouwaanduiding:

[…]

- ‘twee-aan-een (tae)’: maximaal twee twee-aan-een gebouwde woningen gebouwd;

- ‘vrijstaand (vrij)’: maximaal één vrijstaande woning gebouwd;

- het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan aangegeven is met de maatvoering ‘maximum aantal wooneenheden’;

9.4.    De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de tekst van het besluit van 1 april 2021 op zichzelf juist is, maar dat dit besluit op een onjuiste wijze is vertaald naar de verbeelding. De raad heeft ter zitting toegelicht dat met het besluit van 1 april 2021 is beoogd om, in overeenstemming met de bij het besluit van 27 mei 2020 verleende omgevingsvergunning en bijbehorende ruimtelijke onderbouwing, het planologisch mogelijk te maken dat op de percelen Horstenweg 12a, 14, 16 en 16a halfvrijstaande woningen kunnen worden gebouwd en dat op het vooralsnog ongenummerde perceel, gelegen tussen nrs. 14 en 16 (hierna: het middenperceel) en gelegen direct achter de woning van [verzoeker A en verzoeker B], een vrijstaande woning wordt gebouwd.

9.5.    Zoals hiervoor in 9.1 is overwogen, is volgens de tekst van het besluit van 1 april 2021 de verbeelding gewijzigd in die zin dat voor de daarin genoemde percelen de aanduiding "vrijstaand" wordt gewijzigd in "tae". Volgens de verbeelding echter, is de aanduiding "vrijstaand" niet gewijzigd in "tae", maar toegevoegd aan de verbeelding. De verbeelding stemt in zoverre niet overeen met het besluit van 1 april 2021. Verder geldt dat de raad, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, met het besluit van

1 april 2021 heeft beoogd te regelen dat op het middenperceel uitsluitend een vrijstaande woning kan worden gebouwd. Dit blijkt echter niet uit het plan, na wijziging. De tekst van het besluit van 1 april 2021 heeft geen betrekking op het middenperceel, terwijl, blijkens de verbeelding en artikel 16.2.1 van de planregels, op het middenperceel ook twee-aaneengebouwde woningen mogen worden gebouwd. In de verbeelding is derhalve meer gewijzigd dan waar de tekst van het besluit van 1 april 2021 aanleiding toe gaf. [verzoeker A en verzoeker B] zijn door het besluit van 1 april 2021 benadeeld. In hetgeen [verzoeker A en verzoeker B] aanvoeren ziet de voorzieningenrechter derhalve aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 1 april 2021 en de verbeelding, zoals dat is gewijzigd, in onderlinge samenhang bezien, in zoverre zijn vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.

Het betoog slaagt reeds hierom.

10.     Gelet op het voorgaande is het beroep, gericht tegen het besluit van 1 april 2021, tot gedeeltelijke wijziging van bestemmingsplan Holthees 2019, gegrond. De voorzieningenrechter zal, gelet op het voorgaande, dit besluit geheel vernietigen wegens strijd met de rechtszekerheid.

11.     Gelet op de aard van de vernietiging behoeven de overige beroepsgronden, gericht tegen het besluit van 1 april 2021, geen bespreking meer.

Beroep tegen het besluit van 2 juli 2020

12.     Omdat het besluit van 1 april 2021 is vernietigd, herleeft voor het bouwperceel het besluit van 2 juli 2020. [verzoeker A en verzoeker B] hebben belang bij een inhoudelijke bespreking van hun beroep tegen dat besluit.

13.     [verzoeker A en verzoeker B] betogen dat het besluit van 2 juli 2020 onzorgvuldig is voorbereid. Zij voeren aan dat de nota van ambtshalve wijzigingen niet ter inzage is gelegd, terwijl voor het eerst in het gewijzigde plan de mogelijkheid is opgenomen om vijf woningen op het perceel te bouwen. Daardoor is onvoldoende duidelijk waarop de wijzigingen betrekking hebben. Verder voeren zij aan dat de aanduiding "vrijstaand" niet in overeenstemming is met de bij het besluit van 27 mei 2020 verleende omgevingsvergunning voor de bouw van vier halfvrijstaande woningen. Tot slot voeren zij aan dat het bouwperceel te klein is voor de bouw van vijf vrijstaande woningen.

13.1.  Blijkens de verbeelding, behorend bij het besluit van 2 juli 2020, is aan een deel van het bouwperceel de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding-hoofdgebouw", "maatvoering: maximum aantal wooneenheden: 5" en "vrijstaand" toegekend.

13.2.  De planregels luiden:

"16.2 Bouwregels

16.2.1 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de opgenomen aanduidingen, alsmede de volgende bepalingen:

a. de woningen worden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw’ gebouwd;

b. de woningen worden met één gevel in, dan wel tot maximaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd;

c. per ‘specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw’ worden ter plaatse van de bouwaanduiding:

[…]

- ‘twee-aan-een (tae)’: maximaal twee twee-aan-een gebouwde woningen gebouwd;

- ‘vrijstaand (vrij)’: maximaal één vrijstaande woning gebouwd;

- het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan aangegeven is met de maatvoering ‘maximum aantal wooneenheden’;

13.3.  Uit het besluit van 1 april 2021 en uit het verhandelde ter zitting blijkt dat het de bedoeling is geweest van de raad om, in overeenstemming met de bij het besluit van 27 mei 2020 verleende omgevingsvergunning, ook de bouw van twee-aaneengebouwde woningen mogelijk te maken. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat volgens de verbeelding, die hoort bij het besluit van 2 juli 2020, aan het bouwperceel alleen de aanduiding "vrijstaand" is toegekend. Ingevolge artikel 16.2.1 van de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding, mogen op het bouwperceel derhalve geen twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd. Nu het besluit van 2 juli 2020 niet strookt met de bedoeling van de raad is dat besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

14.     Gelet op het voorgaande is het beroep, gericht tegen het besluit van 2 juli 2020 tot gewijzigde vaststelling van bestemmingsplan "Holthees 2019" evenzeer gegrond. De voorzieningenrechter zal dit besluit vernietigen, voor zover het betreft het plandeel, dat betrekking heeft op het bouwperceel, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1.

15.     Gelet op de aard van de vernietiging behoeven de overige beroepsgronden, gericht tegen het besluit van 2 juli 2020, geen bespreking meer.

Slotoverwegingen

16.     Doordat het besluit van 1 april 2021 geheel wordt vernietigd en het besluit van 2 juli 2020 wordt vernietigd voor zover het betreft het plandeel, dat betrekking heeft op het bouwperceel, herleeft voor het bouwperceel het bestemmingsplan "Horstenweg te Holthees", op grond waarvan twee vrijstaande woningen op de betreffende gronden mogen worden gebouwd.

17.     De raad heeft de voorzieningenrechter verzocht om toepassing te geven aan de in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb gegeven bevoegdheid. Nu [verzoeker A en verzoeker B] en de raad verschillen van mening over hoeveel woningen op de betreffende locatie aanvaardbaar zijn  en nu de rechtbank nog geen uitspraak heeft gedaan aangaande het door [verzoeker A en verzoeker B] ingestelde beroep tegen de bij het besluit van

27 mei 2020 verleende omgevingsvergunning, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om met toepassing van deze bepaling in dit geval zelf in de zaak te voorzien. Hierbij is tevens van belang dat aannemelijk is dat derde-belanghebbenden door het zelf voorzien in hun belangen kunnen worden geschaad.

18.     Voor het toepassen van een bestuurlijke lus, zoals, blijkens de zitting door de raad is gewenst, of het geven van een opdracht met een termijnstelling ziet de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande, evenmin aanleiding.

19.     Aangezien op de beroepen is beslist, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb af te wijzen.

Proceskosten en griffierecht

20.     De raad van de gemeente Boxmeer moet de proceskosten van [verzoeker A en verzoeker B] vergoeden.

21.     De raad hoeft niet de proceskosten van Stichting B.I.E.B. Holthees te vergoeden. Er bestaat geen grond om af te wijken van de hoofdregel dat ten behoeve van een met het verwerende bestuursorgaan meeprocederende partij geen proceskostenveroordeling wordt uitgesproken.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep tegen het besluit van 1 april 2021 van de raad van de gemeente Boxmeer tot gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan Holthees 2019, gegrond;

II.       vernietigt het besluit van 1 april 2021;

III.      verklaart het beroep tegen het besluit van 2 juli 2020 van de raad van de gemeente Boxmeer tot vaststelling van het bestemmingsplan "Holthees 2019" gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van 2 juli 2020, voor zover dat betrekking heeft op het perceel, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;

V.       wijst het verzoek af;

VI.      veroordeelt de raad van de gemeente Boxmeer tot vergoeding van bij [verzoeker A en verzoeker B] in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.224,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VII.     gelast dat de raad van de gemeente Boxmeer aan [verzoeker A en verzoeker B] het door hen voor de behandeling van de beroepen en het verzoek om een voorlopige voorziening ten bedrage van € 365,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2021

680