Uitspraak 202105661/2/R3


Volledige tekst

202105661/2/R3.
Datum uitspraak: 27 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

Vereniging tot Behoud van Anna's Hoeve en omgeving (hierna: VBAH), gevestigd te Hilversum,

verzoekster,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2021 heeft het college aan de provincie Noord-Holland een vergunning verleend als bedoeld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet.  De vergunning geldt voor het verrichten van ontgrondingen ten behoeve van het natuurontwikkelingproject Voltooiing de Groene Schakel te Hilversum en Laren op de kadastrale percelen: gemeente Hilversum sectie C, nummers 7162, 7163, 9427, 9432 en gemeente Laren sectie A, nummers 5355 en 5356.

Tegen dit besluit heeft VBAH beroep ingesteld. VBAH heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 oktober 2021, waar VBAH, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. W. Ebskamp en L.F. Kwak, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de provincie Noord-Holland, vertegenwoordigd door mr. T.C. Leemans, P.M. Nijmeijer en ir. E.A. van der Grift, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het project Voltooiing Groene Schakel (hierna: VGS) omvat de ecologische inrichting van de verbindingszone, de verbetering van recreatieve voorzieningen en het ‘inpakken’ van de bundel van infrastructuur in grondwallen. Het project voorziet verder in de ecologische inrichting van het gebied teneinde de ecologische doelen met de natuurverbinding daadwerkelijk te kunnen realiseren. De ecologische inrichting omvat onder meer de aanleg van een bos- en heideverbinding, diverse poelen en grondwallen, alsmede de reconstructie van een heideven. Om deze activiteiten uit te kunnen voeren is de vergunning op grond van de Ontgrondingenwet verleend.

3.       VBAH komt blijkens haar statuten op voor de natuurbelangen (in combinatie met rustige recreatie) van het betreffende gebied. Zij wil met haar verzoek voorkomen dat ontgrondingen worden verricht ter plaatse van het weiland en de akker binnen het projectgebied voordat de Afdeling uitspraak doet op haar beroep.

4.       Het college en de provincie hebben toegelicht dat het afgraven van het weiland en de akker moet gebeuren buiten de kwetsbare voortplantingsperiode van de das. Zij hebben verklaard dat dit deel van de werkzaamheden op 1 december 2021 afgerond moet zijn om uitstel van de werkzaamheden met een jaar te voorkomen, wat zeer nadelig zou zijn voor de gebruikers van Monnikenberg en het door recreanten intensief gebruikte gebied rond Anna’s Hoeve. De provincie wil dus zo snel als mogelijk starten met de ontgrondingen, zodat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

5.       VBAH voert aan dat ontgrondingen van het weiland en de akker niet aantoonbaar noodzakelijk zijn om de corridor de Groene Schakel aan de oostkant van Hilversum goed te laten werken. Zij betoogt verder dat onvoldoende is onderzocht welke flora en fauna op het weiland en de akker voorkomen en zij maakt zich met name grote zorgen dat de populatie van de das in het gebied in gevaar komt, omdat ontgronding van het weiland leidt tot een voedseltekort. Verder vreest VBAH voor negatieve gevolgen voor het beschermde aardkundige monument in het projectgebied.

6.       Gelet op artikel 3, tweede lid, van de Ontgrondingenwet staat in deze procedure ter beoordeling of het college bij afweging van alle bij de ontgronding betrokken belangen de ontgrondingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.

7.       De voorzieningenrechter overweegt dat de bescherming van planten- en diersoorten is geregeld in Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Deze wet bevat enkele verbodsbepalingen die ertoe leiden dat de ontgrondingen niet mogen worden uitgevoerd, indien deze leiden tot verontrusting van dieren of vernieling, beschadiging of verstoring van nesten, tenzij hiervoor een ontheffing is verleend op grond van artikel 3.3, eerste lid, van de Wnb. Bij besluit van 12 mei 2021 heeft het college aan de provincie ontheffing verleend van verschillende verboden in de Wnb voor de periode 1 augustus 2021 tot en met 31 december 2023. VBAH heeft beroep ingesteld tegen deze ontheffing en zij heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 22 oktober 2021, zaak nrs. HAA 21/4191 en HAA 21/3026, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het beroep van VBAH tegen de Wnb-ontheffing ongegrond verklaard. In die procedure heeft VBAH vergelijkbare beroepsgronden aangevoerd over de flora en fauna op het weiland en de akker. Ook heeft zij in die procedure grote zorgen geuit over het voortbestaan van de dassenpopulatie. De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland is op al deze beroepsgronden uitvoerig ingegaan en heeft geconcludeerd dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de flora en fauna. Over de das is onder andere overwogen dat het leefgebied van de das tijdelijk zal verslechteren, maar dat in de uiteindelijke situatie een volledig, voldoende functioneel leefgebied voor de das blijft bestaan. In de uitspraak staat specifiek over de das dat geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populatie dassen in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Gelet op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland en in aanmerking genomen dat VBAH in de nu aan de orde zijnde procedure niet anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat ter plaatse van de voorziene ontgronding onvoldoende rekening is gehouden met de aanwezige natuurwaarden, verwacht de voorzieningenrechter dat dit betoog niet zal leiden tot een vernietiging van de ontgrondingsvergunning in de bodemprocedure.

8.       Over de noodzaak is ter zitting één en ander toegelicht door de provincie Noord-Holland, zoals ook is gebeurd op de zitting bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland in de hiervoor genoemde uitspraak. In deze uitspraak staat dat Anna’s Hoeve en Monnikenberg belangrijke gebieden zijn in het ecologisch netwerk van de regio. Met het project VGS worden de natuurgebieden in het Gooi en de Utrechtse Heuvelrug met elkaar verbonden door een natuurtunnel onder de A27 en een natuurbrug over de spoorlijn, HOV en weg. Hierdoor worden de overlevings- en migratiekansen van de doelsoorten en ook de andere in het gebied aanwezige diersoorten, juist vergroot. Ook hebben de dieren bij calamiteiten, zoals een extreem warme zomer, een groter gebied om naar uit te wijken en dus minder kans om uit te sterven. Ten slotte neemt door de verbinding van de natuurgebieden ook de kans op inteelt af en krijgen de dieren een groter leefgebied, wat de populaties ook ten goede komt. Als deze gebieden niet met elkaar worden verbonden, zullen de daar levende diersoorten na verloop van tijd (mogelijk) uitsterven, zo stelt de provincie.    Ter zitting heeft de heer Van der Grift, in reactie op het standpunt van VBAH dat een te groot oppervlak aan poelen en heideven wordt gecreëerd, toegelicht dat om de natuurverbinding optimaal te laten functioneren het nodig is om het leefgebied voor bepaalde diersoorten in Monnikenberg en Anna’s Hoeve te optimaliseren. Niet alle dieren migreren in een keer door de natuurtunnel of over de natuurbrug. Sommige diersoorten zijn minder mobiel en blijven hun gehele leven in een leefgebied. Hun nakomelingen migreren vervolgens wel (enkele meters) verder, zodat ook deze diersoorten na enkele jaren van het ene gebied naar het andere migreren. Om deze dieren, waaronder reptielen en amfibieën die mede aan water zijn gebonden, aan te trekken en de kans groter te maken dat zij de natuurbrug en -tunnel daadwerkelijk gaan gebruiken, is het nodig om meer heideven en meerdere poelen te creëren zodat deze dieren uiteindelijk van poel naar poel migreren. Iets soortgelijks geldt voor dieren die op een heidebiotoop zijn aangewezen. De voorzieningenrechter overweegt dat VBAH de toelichting van Van der Grift wel betwist, maar haar standpunt over het ontbreken van een noodzaak niet overtuigend heeft onderbouwd. Daarom verwacht de voorzieningenrechter dat ook dit betoog in de bodemprocedure niet zal slagen.

9.       Over het aantasten van het aardkundige monument in het projectgebied VGS stelt het college dat deze gevolgen zijn afgewogen op basis van hoofdstuk 6 van de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland (hierna: PMV). Op 10 mei 2021 is de noodzakelijke ontheffing verleend van het verbod in artikel 6.3 van de PMV. De PMV is weliswaar inmiddels vervangen door de Omgevingsverordening NH2020, waarin geen verbodsbepaling is opgenomen ten aanzien van het verrichten van handelingen met betrekking tot een aardkundig monument, maar dit laat onverlet dat de gevolgen van de ontgrondingen voor het aardkundig monument zijn afgewogen in het kader van de PMV. De ontheffing die op 10 mei 2021 is verleend, is onherroepelijk. Uit dit besluit blijkt hoe rekening is gehouden met het aardkundig monument. Vermeld is dat is bezien hoe de aantasting van het aardkundig monument zo veel mogelijk kan worden beperkt, waarbij is opgemerkt dat een beperkte aantasting onontkoombaar is. Diepere bodemingrepen ter hoogte van de waterpartijen en poelen zullen een impact hebben op het aardkundig monument. Door deze ingrepen worden lokaal dekzand- en stuwwalafzettingen verstoord en is er sprake van enige aantasting van het microreliëf. In het besluit van 10 mei 2021 staat dat in het eindbeeld echter een situatie ontstaat waarin het aardkundig monument door de grotere openheid en de aanleg van een vlonderpad juist beter beleefbaar wordt. De gedeeltelijke ontgraving van de akker leidt namelijk tot heidevorming en dit past in de traditie van de natuurontwikkeling die het gevolg was van de zandverstuivingen door menselijk ingrijpen vanaf de late middeleeuwen. Gelet op de afweging die het college heeft gemaakt in het kader van de ontheffing van de PMV die is verleend op 10 mei 2021, ziet de voorzieningenrechter in wat VBAH heeft aangevoerd geen aanknopingspunten dat onvoldoende rekening is gehouden met het aardkundig monument. Daarom verwacht de voorzieningenrechter dat dit betoog in de bodemprocedure niet zal slagen.

10.     De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding om het verzoek af te wijzen.

11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.  De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2021

646