Uitspraak 202006756/1/V2


Volledige tekst

202006756/1/V2.
Datum uitspraak: 27 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 19 november 2020 in zaak nr. 19/4130 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2018 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken.

Bij besluit van 1 mei 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 15 november 2019 heeft de staatssecretaris aan de vreemdeling op grond van artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek verleend.

Bij uitspraak van 19 november 2020 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Daalhuizen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       De vreemdeling verblijft sinds 1980 rechtmatig in Nederland. De staatssecretaris heeft zijn verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 25 november 2017 ingetrokken om redenen van openbare orde. In rechtsoverweging 2 van de uitspraak van de rechtbank staat dat de vreemdeling zich in een terminale fase van een levensbedreigende ziekte bevindt, alleen palliatieve zorg ontvangt en dat de staatssecretaris hem uitstel van vertrek heeft verleend tot 7 januari 2021.

2.       Het hoger beroep over de vraag of de verblijfsvergunning terecht is ingetrokken en of aan de vreemdeling een inreisverbod kon worden opgelegd leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. Als de vreemdeling meent dat zijn medische toestand zich tegen daadwerkelijke uitzetting verzet kan hij een aanvraag op grond van artikel 64 van de Vw 2000 (uitstel van vertrek) indienen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Bosma
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2021

572-979