Uitspraak 202005786/1/R1


Volledige tekst

202005786/1/R1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Amsterdam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 september 2020 in zaak nr. 18/3308 en 19/4031 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2017 heeft het college een verzoek van [appellante] om handhavend op te treden tegen het oprichten van een balkon aan de achtergevel ter hoogte van de tweede verdieping van het gebouw aan [locatie 1] te Amsterdam, afgewezen.

Bij besluit van 27 maart 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 14 juni 2017 in stand gelaten.

Bij besluit van 14 augustus 2018 heeft het college een verzoek van [appellante] om de verleende omgevingsvergunning van 5 december 2016 voor het oprichten van een balkon aan de achtergevel ter hoogte van de tweede verdieping van het gebouw [locatie 1] te Amsterdam in te trekken, afgewezen.

Bij besluit van 16 juli 2019 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 14 augustus 2018 in stand gelaten.

Bij uitspraak van 21 september 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen de besluiten van 27 maart 2018 en 16 juli 2019  ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2021, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door R.R. Offenberg, zijn verschenen. Verder is [partij], vertegenwoordigd door mr. M.H. J. van Riessen, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] is bewoonster van de eerste verdieping van de woning aan de [locatie 2], te Amsterdam. [partij] is de eigenaar van de eerste en tweede verdieping van dit gebouw en heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van een balkon aan de achtergevel van het gebouw, ter hoogte van de tweede verdieping. De omgevingsvergunning is op 5 december 2016 verleend en is in rechte onaantastbaar. Het balkon is in 2017 aan de achtergevel gebouwd. Naar aanleiding hiervan heeft [appellante] op 24 mei 2017 bij het college een verzoek ingediend om handhavend op te treden, omdat het balkon volgens haar in afwijking van de omgevingsvergunning en het Bouwbesluit 2012 (hierna: Bouwbesluit) is gebouwd. Nadat het verzoek tot handhaving is afgewezen en het daartegen ingestelde bezwaar ongegrond is verklaard heeft [appellante] op 6 juni 2018 het college verzocht de aan [partij] verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van het balkon in te trekken, omdat volgens haar de berekeningen in de omgevingsvergunning van de equivalente daglichtoppervlakte in haar woning onjuist zijn en de omgevingsvergunning als gevolg van die onjuiste opgave is verleend. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college, zowel het handhavingsverzoek, als het verzoek tot intrekking van de omgevingsvergunning, terecht heeft afgewezen.

2.       Voor zover de wettelijke bepalingen niet in de uitspraak zijn geciteerd, is het wettelijk kader opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Weigering handhaving

3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college terecht het handhavingsverzoek heeft afgewezen. Volgens [appellante] is ten eerste sprake van een overtreding, omdat het balkon in strijd met de technische bouwvoorschriften van het Bouwbesluit is gebouwd. Dit is volgens haar op grond van artikel 1b, eerste lid, van de Woningwet verboden, tenzij de omgevingsvergunning afwijking van de voorschriften uitdrukkelijk toestaat. De omgevingsvergunning staat volgens haar een afwijking niet expliciet toe. In dit kader voert [appellante] aan dat het college aan de verkeerde norm heeft getoetst met betrekking tot de berekening van de equivalente daglichtoppervlakte. Volgens haar geldt voor haar woning de norm voor verbouw zoals deze blijkt uit de artikelen 3.75 en 3.76 van het Bouwbesluit. Zij wijst hierbij op het overgelegde rapport van Raadgevende Ingenieurs Nieman (hierna: Nieman) van 4 mei 2018. Hieruit blijkt volgens haar dat de equivalente daglichtoppervlakte in haar woning na de bouw van het balkon 1,55 m2 bedraagt. Dit is volgens haar te weinig omdat volgens het rapport van Nieman een equivalente daglichtoppervlakte nodig is van 3,1 m2. De rechtbank heeft zich volgens [appellante] ten onrechte niet uitgelaten over de toepasselijke norm.

Ten tweede is volgens [appellante] ook sprake van strijd met artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wabo, omdat het balkon in afwijking van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften is gebouwd. Zij voert aan dat op de bij de omgevingsvergunning behorende bouwtekening "Nieuwe toestand" is aangegeven dat de equivalente daglichtoppervlakte in haar woning na de bouw van het balkon 2,49 m2 moet zijn. Volgens [appellante] heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de vermelding van de berekening equivalente daglichtoppervlakte op de bij de omgevingsvergunning bijgevoegde bouwtekening "Nieuwe toestand" geen vergunningvoorschrift is. Nu de aangeduide equivalente daglichtoppervlakte niet is gerealiseerd, is volgens haar in afwijking van de omgevingsvergunning gebouwd.

3.1.    Op grond van artikel 1b, eerste lid van de Woningwet is het verboden een bouwwerk te bouwen, voor zover daarbij niet wordt voldaan aan de op dat bouwen van toepassing zijnde voorschriften. Dit verbod geldt echter niet wanneer een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk dit uitdrukkelijk toestaat.

Op 5 december 2016 is een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een balkon met een afmeting van 1 meter hoog, 2 meter diep en 6.05 meter breed en deze vergunning is in rechte onaantastbaar. Op de bij de omgevingsvergunning behorende bouwtekening ‘Nieuwe toestand’ N01 van 5 augustus 2016, gewijzigd op 1 december 2016, staat een vermelding van de berekening van de equivalente daglichtoppervlakte in de woning van [appellante] ten gevolge van de bouw van het balkon. Het college heeft met het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van het balkon dan ook uitdrukkelijk toegestaan dat de bouw van het balkon gevolgen heeft voor de daglichttoetreding in de woning van [appellante]. Anders dan [appellante] betoogt, is de vraag of het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning is uitgegaan van de juiste norm voor de equivalente daglichtoppervlakte niet van belang voor de beantwoording van de vraag of het verbod van artikel 1b, eerste lid, van de Woningwet is overtreden. De verleende omgevingsvergunning voor de bouw van het balkon ligt overigens ook niet ter toetsing voor. Het voorgaande betekent dat het college bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 14 juni 2017 niet hoefde te toetsen of het balkon voldoet aan de voorschriften uit het Bouwbesluit. Het college hoefde alleen te toetsen of het balkon in overeenstemming met de omgevingsvergunning is gebouwd.

Het college heeft bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 14 juni 2017 het verzoek om handhaving afgewezen, omdat het balkon in overeenstemming met de omgevingsvergunning is gebouwd. Voor zover [appellante] in dit kader heeft aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in afwijking van de omgevingsvergunning is gebouwd, omdat de vermelding van de berekening van de equivalente daglichtoppervlakte op de bij de omgevingsvergunning bijgevoegde bouwtekening "Nieuwe toestand" een vergunningvoorschrift is en in afwijking hiervan is gebouwd, overweegt de Afdeling als volgt. Op grond van artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo worden aan een omgevingsvergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20 van de Wabo. De bouwtekeningen maken onderdeel uit van de onherroepelijke omgevingsvergunning. De door [appellante] bedoelde vermelding van de berekening op de bijbehorende bouwtekening "Nieuwe toestand" geeft echter het gevolg van de bouw van het balkon voor de onderliggende verdieping aan. Dit is geen voorschrift als bedoeld in artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo. Dat de daglichttoetreding na de bouw van het balkon niet gelijk is aan deze vermelding betekent dus niet dat in afwijking van de omgevingsvergunning is gebouwd. [appellante] heeft verder niet betwist dat het balkon feitelijk in overeenstemming met de omgevingsvergunning is gebouwd.

Gelet op het voorgaande is geen sprake van overtreding van artikel 1b, eerste lid van de Woningwet en artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wabo. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college terecht het verzoek van [appellante] om handhavend op te treden heeft afgewezen.

Het betoog faalt.

Weigering intrekking

4.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college onbevoegd was om de bij besluit van 5 december 2016 verleende omgevingsvergunning voor het balkon in te trekken. [appellante] voert aan dat het college op grond van artikel 5.19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo de omgevingsvergunning had kunnen en moeten intrekken, omdat de omgevingsvergunning is verleend naar aanleiding van een onjuiste of onvolledige opgave. Volgens [appellante] heeft [partij] in de aanvraag verkeerde berekeningen van de equivalente daglichtoppervlakte na de bouw voor haar woning en een verkeerde weergave van de minimum benodigde equivalente daglichtoppervlakte overgelegd. Volgens [appellante] hadden de normen uit het Bouwbesluit die gaan over de vereiste daglichtoppervlakte voor verbouw gehanteerd moeten worden en niet de normen voor bestaande bouw. De rechtbank heeft dit volgens [appellante] niet onderkend.

4.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college niet bevoegd was tot intrekking van de omgevingsvergunning op grond van artikel 5.19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:26), is voor intrekking van een vergunning voor bouwen wegens een onjuiste of onvolledige opgave, als bedoeld in voornoemde bepaling, noodzakelijk dat vast staat dat de vergunning juist vanwege de onjuistheid in de overgelegde gegevens is verleend.

In de aanvraag om omgevingsvergunning en de daarbij behorende bouwtekeningen is vermeld dat het bouwplan ziet op het bouwen van een balkon aan een bestaande woning. Zoals onder 3.1 is vermeld, staat op bouwtekening N01 de vermelding van de berekening van de equivalente daglichtoppervlakte in de woning van [appellante]. Het college was er daarom van op de hoogte waar het balkon zou komen en welke invloed het balkon zou hebben op de daglichttoetreding in de ondergelegen woning. Dat naar gesteld in de aanvraag is uitgegaan van de verkeerde normen uit het Bouwbesluit en het college ten onrechte is uitgegaan van deze verkeerde normen, wat daar ook van zij, doet er niet aan af dat het college volledig op de hoogte was van de positionering en afmetingen van het balkon. Aangezien het college hiervan op de hoogte was en daarmee ook met het feit dat dit gevolgen heeft voor de daglichttoetreding in de woning van [appellante] is niet vast komen te staan dat het college juist vanwege een onjuiste of onvolledige opgave de omgevingsvergunning heeft verleend. De gestelde omstandigheid dat de daglichttoetreding afwijkt van wat op de bouwtekening is aangegeven vanwege het aanwezige balkon betekent verder niet dat [partij] bij het indienen van de aanvraag een onvolledige of onjuiste opgave heeft gedaan.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2021

191-966

BIJLAGE

Woningwet

Artikel 1b Woningwet

1. Tenzij een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk het uitdrukkelijk toestaat, is het verboden een bouwwerk te bouwen, voor zover daarbij niet wordt voldaan aan de op dat bouwen van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, tweede lid, aanhef en onderdeel d, derde en vierde lid.

[…]

Artikel 2 Woningwet

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden technische voorschriften gegeven omtrent:

a. het bouwen van een bouwwerk;

[…]

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen technische voorschriften worden gegeven omtrent:

[…]

d. het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en het tweede lid, onderdelen c en d, andere dan technische voorschriften gegeven.

Tot de voorschriften omtrent het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, behoren in ieder geval:

a. voorschriften inhoudende een verbod tot ingebruikneming of gebruik zonder het doen van een gebruiksmelding aan het bevoegd gezag;

b. voorschriften inhoudende de bevoegdheid om bij de bouwverordening, bedoeld in artikel 8, af te wijken van het aantal personen vanaf waar bij het bieden van nachtverblijf aan die personen krachtens artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een vergunning voor het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk is vereist.

Tot de voorschriften omtrent de onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c en d, behoren in ieder geval:

a. voorschriften inhoudende de verplichting om het voornemen te slopen aan het bevoegd gezag te melden;

b. voorschriften inhoudende de verplichting te voldoen aan aanvullende voorschriften die door het bevoegd gezag bij beschikking kunnen worden gegeven met het oog op de lokale situatie.

Tot de voorschriften omtrent de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en het tweede lid, onderdeel d, kunnen behoren voorschriften omtrent de beschikbaarheid van gegevens en bescheiden. Tot de voorschriften omtrent het onderwerp, bedoeld in het tweede lid, kunnen daarnaast behoren voorschriften inhoudende de verplichting om de feitelijke aanvang van het uitvoeren van bouwwerkzaamheden, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, of sloopwerkzaamheden aan het bevoegd gezag te melden.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, onderdelen a en b, andere dan technische voorschriften worden gegeven

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.3 Wabo:

"Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op:

a. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e;

b. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, d, f, g, h of i;

c. activiteiten als bedoeld in artikel 2.2."

Artikel 2.22, tweede lid, Wabo:

"1. […]

2. Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20. Indien toepassing is gegeven aan artikel 2.27, vierde lid, worden aan een omgevingsvergunning tevens de bij de verklaring aangegeven voorschriften verbonden. De aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften zijn op elkaar afgestemd.

[…]."

Artikel 5.19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo luidt:

"Het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning of ontheffing te verlenen, kan de vergunning of ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:

a. de vergunning of ontheffing ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend."