Uitspraak 202105490/2/R3


Volledige tekst

202105490/2/R3.
Datum uitspraak: 22 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Gasselte, gemeente Aa en Hunze,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Aa en Hunze,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Gasselterveld, Hotel & Resort De Hondsrug, Bosweg 2 te Gasselte" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld. Zij hebben daarbij ook de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] en anderen en Ml Vastgoed Ontwikkeling B.V. en Ontwikkelcombinatie Hondsrug B.V. (hierna tezamen in enkelvoud: MI Vastgoed Ontwikkeling) hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 oktober 2021, waar [verzoeker] en anderen, bij monde van [verzoeker], [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door ing. Ebels en T. Bruining, zijn verschenen. Voorts is ter zitting MI Vastgoed Ontwikkeling, vertegenwoordigd door [gemachtigde C], bijgestaan door mr. M.H. Blokvoort, advocaat te Deventer, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het perceel Bosweg 2 heeft in het bestemmingsplan "Visiegebied Gasselterveld" een recreatiebestemming. MI Vastgoed Ontwikkeling wil het recreatiegebied verder ontwikkelen en het Hotel & Resort 'De Hondsrug' realiseren. De door haar gewenste ontwikkeling is echter in strijd met voormeld bestemmingsplan. Om de realisatie van het Hotel & Resort mogelijk te maken, heeft de raad bij besluit van 30 juni 2021 het bestemmingsplan "Gasselterveld, Hotel & Resort de Hondsrug, Bosweg 2, te Gasselte" vastgesteld. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van onder meer een hotel en maximaal 70 recreatiewoningen.

3.       [verzoeker] en anderen wonen in Gasselte en zijn het niet eens met de vaststelling van het plan. Zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat. Met het verzoek om voorlopige voorziening proberen zij te voorkomen dat zich onomkeerbare gevolgen voordoen.

4.       Het bestemmingsplan maakt diverse ontwikkelingen in het plangebied mogelijk. Gelet op deze omstandigheden bestaat een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

Beoordeling van het verzoek

5.       [verzoeker] en anderen betogen dat het bestemmingsplan in strijd met de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) is vastgesteld. Zij voeren aan dat de in het plan voorziene ontwikkelingen leiden tot onherstelbare schade aan de natuurwaarden van het nabij het plangebied gelegen Natura 2000-gebied Drouwenerzand. Zij voeren verder aan dat door de voorziene ontwikkelingen de in het plangebied voorkomende dieren, zoals vleermuizen, worden verstoord of gedood.

5.1.    Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

5.2.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

5.3.    De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van projecten en andere handelingen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, zijn daarin opgenomen ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit overweging 10.51 in de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, volgt dat de individuele belangen van natuurlijke personen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb bedoelt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

De bepalingen in de Wnb over de bescherming van soorten strekken tot bescherming van plant- en diersoorten. Uit overweging 10.66 van voormelde uitspraak van 11 november 2020 volgt dat de individuele belangen van natuurlijke personen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb bedoelt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. In overweging 10.67 is in dit verband overwogen dat in een geval waarin een besluit voorziet in de realisering van een nieuw woon- of bedrijfsgebouw op een perceel waarop uit hoofde van de Wnb beschermde diersoorten voorkomen en de afstand van de woning van de betrokken appellant tot die gronden hemelsbreed meer dan 100 m bedraagt, in zijn algemeenheid niet zo’n verwevenheid zal worden aangenomen. De kwaliteit van de directe leefomgeving van appellant houdt dan onvoldoende verband met de bescherming van de volgens hem op de gronden, waar de ruimtelijke ontwikkeling is voorzien, levende diersoorten.

5.4.    [verzoeker] en anderen wonen in Gasselte. De afstand tussen het Drouwenerzand en de daar dichtstbij gelegen woning van [verzoeker] en anderen is hemelsbreed ongeveer 360 m. De andere woningen van [verzoeker] en anderen staan op een afstand van minimaal 500 m. Vanuit de woningen van [verzoeker] en anderen bestaat geen vrij zicht op dat Natura 2000-gebied. Gelet hierop maakt het Drouwenerzand geen deel uit van de woon- en leefomgeving van [verzoeker] en anderen en bestaat er geen verwevenheid tussen hun belangen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving en de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen.

5.5.    De afstand tussen het plangebied en de daar dichtstbij gelegen woning van [verzoeker] en anderen is ongeveer 1,3 km. De kwaliteit van de directe leefomgeving van [verzoeker] en anderen houdt gelet op deze afstand onvoldoende verband met de bescherming van de volgens hen in het plangebied levende diersoorten.

5.6.    Gelet op het voorgaande zal naar de verwachting van de voorzieningenrechter ten aanzien van de beroepsgronden over de Natura 2000-gebieden en de in het plangebied voorkomende diersoorten in de hoofdzaak worden geoordeeld dat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit.

6.       [verzoeker] en anderen betogen dat het bestemmingsplan economisch niet uitvoerbaar is. Zij betogen verder dat het plan ook niet uitvoerbaar is vanwege de ligging van het plangebied in grondwaterbeschermingsgebied.

6.1.    Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) gaan een bestemmingsplan en een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. Deze bepaling strekt er mede ertoe te voorkomen dat belanghebbenden worden geconfronteerd met de nadelige ruimtelijke gevolgen van een bestemming die niet uitvoerbaar is. Aldus beoogt artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro de bij het daadwerkelijk realiseren van de bestemming betrokken belangen te beschermen. Daaronder worden in ieder geval begrepen de belangen van grondeigenaren en grondgebruikers in en om het plangebied (overweging 10.30 van de uitspraak van 11 november 2020).

6.2.    Zoals hiervoor onder 5.5 is overwogen, wonen [verzoeker] en anderen op ten minste 1,3 km van het plangebied. Gelet op deze afstand zal naar verwachting van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak worden overwogen dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden over de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

7.       [verzoeker] en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (hierna: de Omgevingsverordening).

Zij voeren in dit verband aan dat het plan in strijd met artikel 2.21 van de Omgevingsverordening geen regels stelt ter waarborging van een levensvatbare langjarige bedrijfsmatige exploitatie van het park.

Zij voeren verder aan dat het plan de in de Omgevingsverordening genoemde kwaliteiten van het gebied aantast.

7.1.    Ingevolge artikel 2.21 van de Omgevingsverordening kan een ruimtelijk plan alleen voorzien in een nieuw park of uitbreiding van een park indien het ruimtelijk plan regels stelt ter waarborging van levensvatbare langjarige bedrijfsmatige exploitatie van het park, zodat permanente bewoning van recreatiewoningen wordt voorkomen. Met deze bepaling wordt dus beoogd te voorkomen dat de vakantiewoningen op een vakantiepark permanent worden bewoond. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter strekt deze norm kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [verzoeker] en anderen.

Gelet hierop zal naar verwachting van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak worden overwogen dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden over de gestelde strijd van het plan met artikel 2.21 van de Omgevingsverordening.

7.2.    Het plangebied is gelegen in een gebied waaraan in de Omgevingsverordening verschillende kwaliteiten zijn toegekend. [verzoeker] en anderen wonen ook in dat gebied. De voorzieningenrechter laat in het midden of, zoals de raad aanvoert, het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling van de grond dat het plan de kwaliteiten van het gebied aantast. In de plantoelichting is ingegaan op de in de Omgevingsverordening opgenomen kernkwaliteiten. Volgens de raad blijkt uit de uitgevoerde onderzoeken dat de voorziene ontwikkelingen niet in strijd zijn met de Omgevingsverordening en passen binnen de provinciale kernkwaliteiten.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter hebben [verzoeker] en anderen met de enkele stelling dat de raad de in de Omgevingsverordening genoemde kwaliteiten naast zich neer heeft gelegd en niet op zorgvuldige wijze heeft gewogen, onvoldoende hiertegen ingebracht.

8.       [verzoeker] en anderen betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met het gemeentelijk beleid dat uitgaat van een versterking van bestaande recreatieparken en niet van de vestiging van nieuwe parken.

8.1.    De raad wijst erop dat het beleid met betrekking tot de versterking van bestaande recreatieparken is neergelegd in de Strategienota 'Toekomst Vakantieparken'. De opgave daarin is onder meer het verbeteren en stimuleren van de randvoorwaarden voor kansrijke vakantieparken, zodat een economisch levensvatbare voorraad aan dergelijke parken ontstaat. Daar waar die vraag er is, wil de gemeente vitale parken zoveel mogelijk faciliteren. Parken die willen investeren in nieuwe concepten verdienen daarvoor alle ruimte, aldus de raad. Met het plan wordt de "upgrading" van een al bestaand recreatieterrein mogelijk gemaakt, wat volgens de raad past in de uitgangspunten van het beleid.

De voorzieningenrechter ziet naar voorlopig oordeel geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

9.       [verzoeker] en anderen betogen dat de raad er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de verbindingsweg met Gasselte niet is berekend op een toename van het verkeer als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkeling.

9.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het verkeer van en naar het Hotel & Resort niet zal leiden tot extra verkeersbewegingen van, naar of door het dorp Gasselte. De raad heeft daarbij van belang geacht dat het Hotel & Resort is gelegen aan de N34 en er een op/afrit is, die direct aansluit op de Bosweg. De raad verwacht voorts dat het aantal bezoekers dat met de auto naar Gasselte zal gaan, zodanig gering is dat de meest directe verbindingsweg hier op berekend is.

De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

10.     Wat betreft het betoog van [verzoeker] en anderen dat in strijd met het Verdrag van Aarhus geen inspraak heeft plaatsgevonden, overweegt de voorzieningenrechter dat het plan met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is voorbereid. Het ontwerpbesluit is ter inzage gelegd en er konden zienswijzen worden ingediend. Er is geen aanleiding om te oordelen dat deze vorm van inspraak niet in overeenstemming is met inspraakregels in het Verdrag van Aarhus.

Conclusie

11.     Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

12.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2021