Uitspraak 202006958/2/R3


Volledige tekst

202006958/2/R3.
Datum uitspraak: 20 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoekster], wonend te Bergambacht, gemeente Krimpenerwaard,

en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2020 heeft het college het wijzigingsplan "Buitengebied Bergambacht, [locatie]" (hierna: het wijzigingsplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.

[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoekster] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 oktober 2021, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. ing. B.M. Brandenburg-Stroo, rechtsbijstandverlener te Leusden, en het college, vertegenwoordigd door K.J.L. van Welzen, vergezeld van J.F. Rings, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Op het perceel [locatie] in Bergambacht is het agrarisch melkveebedrijf met kaasmakerij van [partij] gevestigd. [partij] wenst zijn bedrijf uit te breiden. Binnen het ter plaatse geldende bouwvlak is echter onvoldoende ruimte voor de door hem gewenste ontwikkeling. Om het bestaande bouwvlak uit te breiden, heeft het college gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2011" (hierna: het moederplan). Met het wijzigingsplan is het bouwvlak vergroot van 0,64 hectare naar 1,48 hectare.

3.       [verzoekster] woont naast het perceel van [partij]. Zij voert aan dat zij al lange tijd overlast ervaart van het bedrijf. Zij vreest dat als gevolg van het plan, waarin het bouwvlak wordt vergroot en op een afstand van 6,5 m van haar perceel komt te liggen, haar woon- en leefklimaat ernstig zal worden aangetast. Met het verzoek om voorlopige voorziening probeert zij te voorkomen dat zich onomkeerbare gevolgen voordoen.

Bij besluit van 28 juli 2021 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van twee sleufsilo's op het perceel. [verzoekster] heeft daartegen bezwaar gemaakt. Gelet op deze omstandigheden bestaat een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

4.       [verzoekster] heeft meerdere gronden aangevoerd. De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor een integrale beoordeling van alle beroepsgronden. Ten minste enkele van de aangevoerde gronden geven naar het oordeel van de voorzieningenrechter aanleiding voor twijfel of het bestemmingsplan in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter zal zich hierna ook beperken tot overwegingen over die gronden.

Regelgeving

5.       De relevante artikelen uit het moederplan en het wijzigingsplan zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.

Beoordeling van het verzoek

6.       [verzoekster] betoogt dat het wijzigingsplan in strijd is met de wijzigingsvoorwaarden die zijn opgenomen in het moederplan. Zij voert aan dat niet is aangetoond dat de continuïteit van de bedrijfsvoering de uitbreiding noodzakelijk maakt en dat de uitbreiding qua oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de gewenste/noodzakelijke bedrijfsomvang.

6.1.    In artikel 3.7.1 van het moederplan zijn, voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor het uitbreiden van de oppervlakte van een bouwvlak, verschillende voorwaarden opgenomen. Er moet onder meer worden aangetoond dat de continuïteit van de bedrijfsvoering de uitbreiding noodzakelijk maakt en dat de uitbreiding wat oppervlakte van het bouwvlak betreft wordt afgestemd op de gewenste dan wel noodzakelijke bedrijfsomvang.

6.2.    In paragraaf 2.2 van de plantoelichting staat dat [partij] het voornemen heeft om op de plek van de huidige stal een nieuwe stal te bouwen, die wat oppervlakte betreft groter is dan de huidige stal. Achter de nieuwe stal wordt een wagenberging gebouwd. Aan de oostzijde van het perceel wordt de kuilvoeropslag uitgebreid. Voor het kuilvoer is het de bedoeling dat dat wordt opgeslagen in sleufsilo’s. In de nieuwe situatie is op het bedrijf ruimte voor maximaal 199 melkkoeien, 140 stuks jongvee, 40 schapen en 2 geiten. In paragraaf 2.2 is een afbeelding opgenomen die deze inrichting weergeeft.

In de plantoelichting staat verder dat er in de loop van de planontwikkeling meerdere varianten zijn geweest om de gewenste uitbreiding van het bedrijf vorm te geven. De Agrarische beoordelingscommissie heeft hier meerdere keren een positief advies over gegeven. De adviezen van 31 januari 2018 en 11 december 2018 zijn als bijlagen 1 en 2 bij de plantoelichting gevoegd. Uit de plantoelichting en het verweerschrift van het college blijkt dat het advies van 31 januari 2018 uitgaat van een inrichting, zoals beschreven in paragraaf  2.2 van de plantoelichting, maar met een groter aantal dieren. Het advies van 11 december 2018 heeft betrekking op nieuwbouw elders op het perceel, maar met de dieraantallen overeenkomstig het voorliggende plan. In de plantoelichting staat dat voor dit plan niet opnieuw een advies aan de Agrarische beoordelingscommissie is gevraagd. De eerdere adviezen laten zien dat er zowel voor de inrichting als voor de kwantitatieve invulling een positief advies is gegeven.

In de plantoelichting staat verder dat de Agrarische beoordelingscommissie heeft aangegeven dat voor de continuïteit van het bedrijf de uitbreiding doelmatig en noodzakelijk is en dat de oppervlakte van de uitbreiding van het bouwvlak is afgestemd op de noodzakelijke bedrijfsomvang. Aan de voorwaarden van de wijzigingsregels wordt voldaan, aldus de toelichting.

6.3.    Uit de plantoelichting blijkt dat in de advisering door de Agrarische beoordelingscommissie is uitgegaan van de door [partij] gewenste inrichting van het bouwvlak. Het bestemmingsplan staat echter meer en ook andere bebouwing op het in het wijzigingsplan vergrote bouwvlak toe. Ingevolge artikel 3.2.2 van het moederplan mogen binnen het gehele bouwvlak gebouwen, zoals stallen, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals voeder- en mestsilo's en watertanks, worden gebouwd. Met de adviezen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet aangetoond dat de uitbreiding van het bouwvlak en hetgeen aldaar kan worden gebouwd, zoals dat in het wijzigingsplan is voorzien, voor de continuïteit van de bedrijfsvoering noodzakelijk is. Evenmin is aangetoond dat de uitbreiding wat de omvang van het bouwvlak en de aldaar mogelijk gemaakte bebouwing betreft, is afgestemd op de gewenste dan wel noodzakelijke bedrijfsomvang. Dit betekent dat het college niet toereikend heeft gemotiveerd dat is voldaan aan artikel 3.7.1 van de regels van het moederplan.

7.       [verzoekster] betoogt dat het college bij de belangenafweging niet heeft betrokken dat door de uitbreiding van het bouwvlak achter haar woning bouwwerken mogen worden opgericht, waardoor haar uitzicht op het open landschap achter haar woning zal verdwijnen.

7.1.    Ingevolge artikel 3.3.2 van de regels van het moederplan mogen binnen het bouwvlak gebouwen met een hoogte van 12 m, mestsilo's en watertanks met een hoogte van 5 m, voerdersilo's met een hoogte van 15 m en sleufsilo's met een hoogte van 2,5 m worden gebouwd. Met het wijzigingsplan is het bouwvlak ook achter de woning van [verzoekster] komen te liggen. De vermelde bouwwerken kunnen dus ook achter haar woning worden gebouwd, waardoor haar uitzicht op het open landschap vanuit de achterzijde van haar woning en het aldaar aanwezige perceelsgedeelte verder zal worden belemmerd.

7.2.    Uit de plantoelichting en de bij het besluit van 3 november 2020 behorende 'Nota van beantwoording vooroverleg- en inspraakreacties' blijkt niet dat het college het belang van [verzoekster] bij het zoveel mogelijk behouden van haar uitzicht bij de belangenafweging heeft betrokken. Er is daarom niet gebleken van een deugdelijke belangenafweging. Het standpunt van het college in het verweerschrift dat, gelet op de situering van beide percelen en de aangetoonde noodzaak tot uitbreiding van het bedrijf van [partij], aan het eventuele verlies van uitzicht van [verzoekster] geen doorslaggevend gewicht behoeft te worden toegekend, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij is van belang dat in het verweerschrift is uitgegaan van het onjuiste uitgangspunt dat op grond van het inrichtingsplan geen bebouwing geprojecteerd is aan de achterzijde van de woning van [verzoekster]. Op het inrichtingsplan, dat overigens alleen van belang is voor de te treffen landschappelijke maatregelen, zijn namelijk twee sleufsilo's achter de woning te zien. En bovendien maakt het plan aldaar veel omvangrijkere bebouwing ook in de vorm van gebouwen, in een hoge dichtheid en met een grotere hoogte mogelijk.

8.       [verzoekster] betoogt dat het college er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat zij tegen de grens met het perceel van [partij] zonder omgevingsvergunning een mantelzorgwoning kan bouwen. Deze mantelzorgwoning zou dan op een afstand van 6,5 m van het vergrote bouwvlak komen te staan. Dit is strijd met de in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG) opgenomen richtafstanden. In het wijzigingsplan is volgens [verzoekster] daarom onvoldoende aangetoond dat haar woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.

8.1.    Het college heeft bij de vaststelling van het wijzigingsplan aansluiting gezocht bij de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG. In de plantoelichting staat dat voor de aspecten stof en geluid op grond van de VNG-publicatie een richtafstand van minimaal 30 m geldt. De afstand tussen het vergrote bouwvlak en de woning van [verzoekster] bedraagt ruim 35 m, waarmee wordt voldaan aan deze richtafstand. Vanuit milieuzonering leidt de uitbreiding van het bouwvlak derhalve niet tot aantasting van een goed woon- en leefklimaat, aldus de plantoelichting.

8.2.    Wat betreft de wijze van meten, overweegt de voorzieningenrechter dat de richtafstanden volgens de VNG-publicatie moeten worden gehanteerd als de afstand tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De voorzieningenrechter verwijst hier bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van 22 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5263.

8.3.    Niet in geschil is dat [verzoekster] zonder omgevingsvergunning op haar perceel een mantelzorgwoning kan bouwen, die op een afstand van 6,5 m van het nieuwe bouwvlak kan komen te staan. Het college heeft dit niet betrokken bij de vraag of het wijzigingsplan voldoet aan de richtafstanden die in de VNG-publicatie zijn opgenomen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het college ontoereikend heeft gemotiveerd dat het wijzigingsplan voldoet aan de richtafstanden en de uitbreiding van het bouwvlak in zoverre niet leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoekster].

Conclusie

9.       Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

10.     Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard van 3 november 2020;

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1496,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Pieters
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2021

BIJLAGE

Bestemmingsplan "Buitengebied 2011"

Artikel 3.7.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

a. het wijzigen van de situering van de bouwgrens dan wel het uitbreiden van de oppervlakte van een bouwvlak tot een oppervlakte van ten hoogste 1,5 ha, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk is en waarbij aanduidingen als bedoeld in lid 3.1.4 tot en met 3.1.8 niet mag worden vergroot.

b. […].

Met betrekking tot de uitbreiding van agrarische bedrijfscentra als bedoeld onder a, wordt uitsluitend medewerking verleend, indien:

1. is aangetoond, dat de continuïteit van de bedrijfsvoering de uitbreiding noodzakelijk maakt;

2. de uitbreiding qua oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de gewenste/noodzakelijke bedrijfsomvang;

3. […].

Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling winnen burgemeester en wethouders met betrekking tot de noodzaak/doelmatigheid schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige.

Artikel 3.3.2

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden, gelegen binnen het bouwvlak, gelden de volgende bouwregels:

[…];

j. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4,5 m;

k. de hoogte van gebouwen, met uitzondering van kassen, mag niet meer bedragen dan 12 m;

[…];

n. voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het volgende:

1. […];

2.de hoogte van mestsilo's en watertanks mag niet meer mag bedragen dan 5 m;

3. de hoogte van voedersilo's mag niet meer mag bedragen dan 15 m;

4. de hoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 2,50 m;

[…].

Wijzigingsplan "Buitengebied Bergambacht, [locatie]"

Artikel 3

Voor de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn de overeenkomstige bepalingen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011', […], van toepassing, met dien verstande dat het volgende wordt toegevoegd:

d. aan artikel 3.2.2 wordt een nieuw sub q. toegevoegd:

q. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - drempelwaarden" mogen geen installaties (waaronder bebouwing) worden opgericht die de drempelwaarden als genoemd in de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage onder onderdeel D 14 overschrijden.

e. aan artikel 3.7.1 wordt het volgende toegevoegd:

6. Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing [locatie]

Binnen een jaar nadat de nieuwe bebouwing is gerealiseerd dienen de landschappelijke maatregelen, zoals opgenomen op de tekening in bijlage 1 van deze regels, te zijn aangelegd en in stand te worden gehouden.