Uitspraak 202105784/2/V3


Volledige tekst

202105784/2/V3.
Datum uitspraak: 19 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:

[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2] en [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4],

verzoekers,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 31 augustus 2021 in zaken nrs. NL21.11386, NL21.11388 en NL21.11390 in het geding tussen:

de vreemdelingen

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluiten van 13 juli 2021 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 31 augustus 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De vreemdelingen hebben nadere stukken ingediend.

Overwegingen

1.       De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet worden overgedragen voordat op het hoger beroep is beslist en dat zij opvang en verstrekkingen krijgen.

2.       Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is een nader onderzoek nodig naar wat de vreemdelingen in hoger beroep hebben aangevoerd. Daarom treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening.

3.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdelingen niet worden uitgezet, totdat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist;

II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 748,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

w.g. Sevenster
voorzieningenrechter

w.g. Van Meurs-Heuvel

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2021

47-907