Uitspraak 202005537/1/A2


Volledige tekst

202005537/1/A2.
Datum uitspraak: 20 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 september 2020 in zaken nrs. 20/777 en 20/778 in het geding tussen:

[appellante]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.

Procesverloop

Bij besluiten van 3 juni 2019 heeft de raad aanvragen om toevoegingen te verlenen voor rechtsbijstand aan [appellante] in een verzetprocedure en een voorlopige voorzieningprocedure afgewezen.

Bij besluiten van 23 januari 2020 heeft de raad de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 september 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep tegen het besluit van 23 januari 2020, waarbij de afwijzing van de aanvraag om een toevoeging te verlenen voor de verzetprocedure is gehandhaafd, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij dezelfde uitspraak het beroep tegen het besluit van 23 januari 2020, waarbij de afwijzing van de aanvraag om een toevoeging te verlenen voor de voorlopige voorzieningprocedure is gehandhaafd, gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de raad een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van haar uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 16 juli 2021. Partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

Omvang geschil

1.       De Afdeling begrijpt het betoog in hoger beroep zo dat [appellante] alleen opkomt tegen het oordeel van de rechtbank over de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag om een toevoeging voor de verzetprocedure te verlenen.

Inleiding

2.       [appellante] heeft op 19 oktober 2018 een aanvraag om een toevoeging ingediend voor rechtsbijstand in beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. De raad heeft die aanvraag bij besluit van 9 januari 2019 afgewezen. Daarna heeft de raad dit besluit herzien en op 5 juni 2019 alsnog een toevoeging verleend met kenmerk 5DL8165 voor het beroep tegen het niet tijdig beslissen en een verzetsprocedure. Het door [appellante] tegen het besluit van 9 januari 2019 gemaakte bezwaar heeft de raad bij besluit van 17 juni 2019 ongegrond verklaard. [appellante] heeft hiertegen beroep ingesteld, maar heeft dit beroep uiteindelijk ingetrokken.

2.1.    Op 27 november 2018 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, in de asielprocedure het beroep van [appellante] tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag gegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verzet gedaan. Daarom heeft [appellante] op 21 maart 2019 een aanvraag om een toevoeging ingediend voor rechtsbijstand in die verzetsprocedure.

2.2.    Bij het besluit van 3 juni 2019, verzonden op 5 juni 2019, heeft de raad de aanvraag voor de verzetsprocedure afgewezen, omdat het volgens de raad betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan aanspraak kan worden gemaakt op rechtsbijstand op grond van de eerder verleende toevoeging met kenmerk 5DL8165.

Oordeel van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluitvorming rond de toevoeging met kenmerk 5DL8165 rommelig is verlopen, in het bijzonder doordat na het herzien van het op die aanvraag genomen afwijzende besluit, het bezwaar tegen die oorspronkelijke afwijzing alsnog ongegrond is verklaard. Feit is echter dat ten tijde van het primaire en het bestreden besluit [appellante] op basis van de toevoeging met kenmerk 5DL8165 aanspraak had op rechtsbijstand overeenkomstig artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb).

3.1.    Volgens de rechtbank heeft [appellante] erop gewezen dat de toevoeging met kenmerk 5DL8165 ook is verstrekt voor de verzetsprocedure, terwijl zij op 19 oktober 2018 enkel een toevoeging heeft aangevraagd voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig beslissen. Bovendien is de raad volgens [appellante] eerst met de door haar op 21 maart 2019 ingediende toevoegingsaanvraag bekend geworden met het feit dat na de beroepsprocedure een verzetsprocedure aanhangig is gemaakt. De rechtbank heeft overwogen dat dit betoog geen doel treft, omdat de raad in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de op 19 oktober 2018 verzochte toevoeging voor een beroepsprocedure ook een toekomstige verzetprocedure omvat. Immers met het aanspannen van een beroepsprocedure respectievelijk het verweren in de verzetprocedure tracht [appellante] hetzelfde doel te bereiken, namelijk het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel. Dit betekent dat het rechtsbelang waarop de toevoegingsaanvraag betrekking heeft hetzelfde rechtsbelang is als waarvoor eerder de toevoeging met kenmerk 5DL8165 is verleend. Daarnaast is geen sprake van een procedure in meer dan één instantie. Overigens kan het betoog ook niet slagen, omdat de toevoeging met kenmerk 5DL8165 in rechte vaststaat.

Wettelijk kader

4.       Artikel 28 van de Wrb luidt:

"1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:

[…]

b. betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging;

[…]"

Artikel 32 luidt:

"De toevoeging geldt uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen."

Hoger beroep en beoordeling ervan

5.       [appellante] voert aan dat de kern van de zaak de warrige procedures betreft. De rechtbank heeft volgens haar een poging gedaan om een en ander te reconstrueren, maar schept vervolgens zelf opnieuw verwarring. In de uitspraak staat bijvoorbeeld dat het beroep tegen het besluit van 17 juni 2019 ter zitting zou zijn ingetrokken, wat niet juist is. Ook heeft de rechtbank gesteld dat de toevoeging voor de verzetsprocedure bij het primaire besluit van 3 juni 2019 werd afgewezen, omdat de verleende rechtsbijstand zou vallen onder de eerder verleende toevoeging met kenmerk 5DL1865, maar ten tijde van het primaire besluit was die toevoeging nog niet verstrekt. Die werd verstrekt bij het herziene besluit van 5 juni 2019, waarbij sprake was van antedatering. Het herzien van primaire besluiten en antedateren van die besluiten in plaats van het beslissen op een bezwaarschrift over de afwijzing van een toevoegingsaanvraag, is inmiddels gangbare praktijk bij de raad geworden. Dit is niet enkel rommelig, maar een onjuiste gang van zaken die wellicht wordt ingegeven in een poging geen proceskosten voor bezwaar te hoeven vergoeden.

Ook voert [appellante] aan dat alle procedures die konden worden gevoerd op basis van de toevoeging met kenmerk 5DL1865 ten tijde van het primaire besluit reeds waren afgerond. Op 22 maart 2019 vond de zitting ter zake van het verzet plaats, zodat volgens haar de latere op 5 juni 2019 verstrekte toevoeging daar niet op kon zien.

Daarnaast brengt [appellante] naar voren dat de toevoeging met kenmerk 5DL8165 weliswaar in rechte vast staat, maar dat doet volgens haar niet ter zake. Het beroepschrift werd ingetrokken, omdat de raad voor zowel de bezwaarfase als de beroepsfase een proceskostenvergoeding aanbood. De raad heeft echter maar één keer de proceskosten vergoed. Volgens [appellante] behoefde zij haar beroep echter niet door te zetten, omdat volgens de raad en de Afdeling nadere mededelingen op een toevoeging niet op rechtsgevolg zien.

5.1.    Weliswaar was de toevoeging met kenmerk 5DL8165 ten tijde van het primaire besluit van 3 juni 2019 nog niet verleend, maar ten tijde van het besluit op bezwaar van 23 januari 2020 was die toevoeging wel verleend. De raad heeft die toevoeging dan ook terecht betrokken bij de vraag of voor hetzelfde rechtsbelang al een toevoeging was verleend. Dat de rechtsbijstand in de verzetsprocedure inmiddels al was verleend, betekent niet dat [appellante] voor die procedure geen aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van de toevoeging met kenmerk 5DL8165. Verder heeft de rechtbank onbestreden overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het rechtsbelang waarop de toevoegingsaanvraag betrekking heeft hetzelfde rechtsbelang is als waarvoor de toevoeging met kenmerk 5DL8165 is verleend en dat geen sprake is van een procedure in meer dan één instantie. Alleen al hierom heeft de raad die aanvraag terecht afgewezen.

5.2.    Voor zover [appellante] in het kader van haar betoog dat er veel zaken niet goed gaan bij de raad heeft aangevoerd dat de raad naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank weliswaar een toevoeging heeft verstrekt voor de voorlopige voorzieningprocedure, maar ten onrechte geen nieuw besluit op bezwaar heeft genomen en daarom geen proceskosten zijn vergoed, kan dat in deze zaak over de toevoeging voor de verzetprocedure niet tot een andere conclusie leiden. Overigens is de verlening van de toevoeging voor de voorlopige voorzieningprocedure het nieuwe besluit op bezwaar en heeft de raad naar voren gebracht dat alsnog een proceskostenvergoeding is toegekend.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2021

691.