Uitspraak 202101563/1/R1


Volledige tekst

202101563/1/R1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Utrecht,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2020 heeft het college de locatie nabij het perceel [locatie 1] te Utrecht definitief aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).

Bij besluit van 27 januari 2021 heeft het college het door [appellant] en anderen hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2021, waar [appellant] en anderen, bij monde van [appellant] en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door S. Ramdoelare-Tewari en J. Schutte, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] en anderen wonen op de percelen [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 1], [locatie 5] en [locatie 6]. De woning [locatie 6] staat op de hoek van de Egelantierstraat en de Orchideestraat. De orac zal worden geplaatst op een parkeervak naast de gevel van een schuur, gelegen achter de woning aan de [locatie 6]. Op de erfscheiding, die loopt van de schuur tot de woning staat een stenen muur met een poort. Deze poort dient, volgens de bewoners, in de dagelijks praktijk als toegang tot de woning, die via deze poort en de daarachter gelegen tuin kan worden bereikt.

Ontvankelijkheid

2.       Het college heeft betoogd dat [appellant A], bewoner van de [locatie 5], het bezwaar niet heeft ondertekend en dat daarom het beroep, voor zover dat mede namens [appellant A] is ingediend, niet-ontvankelijk is.

2.1.    Het beroepschrift is ingediend mede namens [appellant A], die geen bezwaar heeft gemaakt. Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan [appellant A] redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bezwaar te hebben ingediend. Gelet op artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is het beroep niet-ontvankelijk voor zover ingediend door [appellant A]. De Afdeling merkt in dat verband nog wel op dat [appellant B], ook woonachtig op de [locatie 5], zowel het bezwaar als het beroep heeft medeondertekend, zodat de beroepsgronden ook ten behoeve van [locatie 5] zijn ingediend en kunnen worden beoordeeld.

Toetsingskader

3.       Zoals de Afdeling meermaals heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1464, dient het college bij de aanwijzing van locaties voor de inzameling van afval een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden en de eventueel naar voren gebrachte alternatieve locaties beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.

Geschiktheid gekozen locatie

4.       [appellant] en anderen betogen dat het college bij het aanwijzen van de locatie in strijd heeft gehandeld met de richtlijnen die het hiervoor hanteert. Zij stellen dat de orac op een afstand van 1,7 m tot een blinde muur zal worden geplaatst. Deze afstand is kleiner dan 2 meter, die volgens de richtlijnen van het college moet worden aangehouden.

[appellant] en anderen betogen verder dat de orac korter dan 9 meter van de voorkant van de woning op het adres [locatie 1] wordt geplaatst. Vanuit die woning is er onbelemmerd zicht op de orac.

[appellant] en anderen betogen voorts dat de locatie niet voldoet aan de richtlijn dat een orac niet aan de zuidwestkant van een woning of tuin wordt geplaatst. De maatregelen die het college heeft aangekondigd, zoals het controleren of de orac vol is en of er afval naast de orac is geplaatst, zijn volgens hen niet voldoende om stankoverlast of bijplaatsingen van vuilnis te voorkomen. Zij wijzen erop dat een groot deel van de handhavingsmeldingen in Utrecht zien op verkeerd aangeboden afval. Het dagelijks ervaren van overlast door direct omwonenden staat niet in verhouding tot de redenen voor het afwijzen van de alternatieve locaties, aldus [appellant] en anderen.

[appellant] en anderen betogen dat de locatie evenmin voldoet aan de richtlijn om de orac niet op een parkeerplaats te plaatsen. Zij wijzen erop dat het college bekend is met de hoge parkeerdruk in de Orchideestraat en de directe omgeving. Bovendien zijn er veel klachten over parkeeroverlast.

4.1.    Het college hanteert bij het aanwijzen van locaties voor orac’s een aantal richtlijnen. In het besluit van 27 januari 2021 heeft het college het volgende vermeld:

"De belangrijkste richtlijnen zijn:

* Container is goed bereikbaar voor de inzameldienst (dit testen we met proefritten).

* Container past logisch in het inrichtingsplan.

* Verkeer en voetgangers kunnen goed langs de container.

* Afstand van de container tot de erfgrens is minimaal 2 meter (vanuit het hart van de inwerpzuil van de container).

* Afstand van de container tot de gevel van de woning is minimaal 3 meter. Gaat het om een dichte muur, dan kan de afstand minimaal 2 meter zijn. Ook hiervoor geldt de afstand gemeten vanuit het hart van de inwerpzuil van de container.

* Het liefst plaatsen we een container niet in groenstroken, bij kruispunten en op parkeerplaatsen.. We kijken waar de container het beste past in de omgeving.

* Het liefst plaatsen we een container niet aan de zuidwestkant van tuinen met een terras. In Nederland waait de wind vaak uit zuidwestelijke richting. Een container aan de zuidwestkant kan dan voor stankoverlast zorgen.

* We proberen ervoor te zorgen dat u niet meer dan 125 meter hoeft te lopen naar de dichtstbijzijnde container. Dit is niet overal mogelijk. In sommige straten is namelijk geen ruimte voor een container."

Ter zitting heeft het college toegelicht dat met "de belangrijkste richtlijnen" is bedoeld dat sommige richtlijnen in dit geval niet van toepassing zijn en om die reden niet genoemd zijn. Het college stelt dat op elke locatie in ieder geval aan een aantal richtlijnen voldaan moet worden, te weten, de afstand tot de gevel, de bereikbaarheid voor het inzamelvoertuig en dat verkeer en voetgangers goed langs de container moeten kunnen. De overige richtlijnen zijn relatief en worden tegen elkaar en tegen de overige belangen per locatie afgewogen.

4.2.    De Afdeling is van oordeel dat het college inzichtelijk heeft gemaakt dat de afstand tussen de traanplaat en de muur van de schuur weliswaar 1,7 m is, maar dat tussen het hart van de inwerpzuil en de muur een afstand is van minimaal 2 m. [appellant] en anderen hebben dit niet concreet bestreden. Dat de afstand tussen de gevel van de woning aan de [locatie 1] en het hart van de zuil 9 m is, terwijl er tevens zicht is vanuit die woning op de zuil is door het college niet weersproken, maar het college stelt terecht dat daar geen richtlijnen over zijn waaraan moet worden getoetst. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat de orac een verlies van uitzicht met zich brengt, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de inwerpzuil beperkt van omvang is en dit niet een zo grote aantasting met zich brengt, dat deze locatie niet had kunnen worden aangewezen. Voorts blijkt uit de plaatsingskaart bij het bestreden besluit dat de orac niet aan de zuidwestkant van een tuin met terras wordt geplaatst maar aan de noordoostzijde van de gevel van een schuur. Dat er een parkeerplaats verloren gaat is correct, maar het college heeft terecht gesteld dat uit de richtlijn daarover niet volgt dat dit nooit het geval zal zijn, hoewel daar wel steeds naar wordt gestreefd.

Het betoog dat het college een groter gewicht had moeten toekennen aan het behoud van de parkeerplaats vanwege de bestaande parkeerdruk slaagt evenmin, nu college inzichtelijk heeft gemaakt dat het wegvallen van één parkeerplaats op wijkniveau geen onevenredig groot verschil in parkeerdruk creëert. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college na afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid tot deze keuze heeft kunnen komen. Concluderend ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit in strijd is met de richtlijnen.

Over het handhaven op bijplaatsingen heeft het college toegelicht dat containers worden voorzien van een sensor die een signaal afgeeft wanneer de container voor 60% gevuld is. Het legen wordt dan direct ingepland. Wanneer op een locatie vaker sprake is van bijplaatsingen wordt deze ook vaker bezocht, ook zonder melding, om eventueel illegaal bijgeplaatst afval te verwijderen en wordt gekeken of er op die locatie aanvullende maatregelen nodig zijn, zoals vaker schoonmaken. Daarnaast wordt aan de hand van onderzoek van het bijgeplaatste afval bezien of de kosten voor de verwijdering kunnen worden verhaald op de overtreders. Hetgeen de [appellant] en anderen hebben aangevoerd over bijplaatsingen en de daarmee gepaard gaande stankoverlast biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat het college daarin aanleiding had moeten zien om van de aanwijzing van deze locatie af te zien.

4.3.    De conclusie is dat het college, met inachtneming van de richtlijnen, de aangewezen locatie geschikt heeft kunnen achten voor plaatsing van een orac.

Geschiktheid alternatieve locatie

5.       [appellant] en anderen betogen tot slot dat er in de omgeving geschiktere locaties zijn voor de orac. Voor die alternatieve locaties hoeven er geen parkeerplaatsen te worden opgeheven. Een voorgestelde locatie naast een rozenperkje aan de Bremstraat voldoet aan alle richtlijnen en het college heeft die locatie eerder geschikter gevonden. De negatieve adviezen van Welstand en Stedenbouw die het college alsnog heeft doen besluiten om van deze locatie af te zien, zijn volgens hen niet voldoende. Zo is niet onderbouwd waarom de orac bij het rozenperkje tot verrommeling van het straatbeeld zou leiden. De orac kan aan het zicht worden onttrokken door middel van een haag. Ook is geen onderzoek gedaan onder buurtbewoners of zij een orac ter plaatse beschouwen als een verrommeling van het straatbeeld.

5.1.    Het college heeft over het aangedragen alternatief aan het perkje in de Bremstraat gesteld dat er in de voorfase negatieve adviezen zijn uitgebracht door Welstand en Stedenbouw. Deze locatie maakte dan ook geen deel meer uit van de voorgenomen locaties. De aanblik en het behoud van groen, alsmede het behoud van de kwaliteit van de openbare ruimte acht het college in bijna alle gevallen belangrijker dan andere in het geding zijnde belangen, waaronder het behouden van parkeerplaatsen. Dit geldt volgens het college ook voor deze locatie. In het belang van de kwaliteit van de openbare ruimte worden orac’s verder bij voorkeur aan de randen van open ruimtes gezet en niet - zoals in het voorgestelde alternatief - in het midden daarvan. Het realiseren van een haag rond de orac laat onverlet dat deze zich nog steeds in het midden van de open ruimte zal bevinden en daardoor onevenredig opvalt.

5.2.    De Afdeling overweegt dat het college niet heeft bestreden dat de voorgestelde locatie voldoet aan de richtlijnen. Het college heeft dit alternatief niet verder in ogenschouw genomen vanwege het negatieve advies van de afdeling Welstand en Stedenbouw. Dit advies is geen onderdeel van de stukken die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd en de inhoud daarvan is verder niet kenbaar gemaakt. Ook blijkt uit het bestreden besluit niet waarom de argumenten van de afdeling Welstand en Stedenbouw per definitie prevaleren boven andere argumenten om een locatie voor een orac aan te wijzen. Het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat het college hierin een eigen afweging van belangen heeft gemaakt. Voorts hebben [appellant] en anderen ter zitting verduidelijkt dat in het door hen voorgestelde alternatief de orac niet in het rozenperkje zou worden geplaatst, maar in de ruimte tussen het rozenperkje en de straat. Daardoor hoeft geen groen te worden opgegeven. Het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat het college heeft onderzocht of deze locatie, gelegen tegen het perkje aan wel als een geschikt alternatief kan gelden. Het bestreden besluit is daarmee onzorgvuldig voorbereid en berust niet op een deugdelijke motivering.

6.       Het beroep, voor zover ontvankelijk, is gegrond. Het bestreden besluit van 27 januari 2021 dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Het college zal daarom opnieuw, met inachtneming van deze uitspraak, op de bezwaren dienen te beslissen.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het beroep is ingesteld door [appellant A];

II.       verklaart het beroep, voor zover ingesteld door de overige appellanten, gegrond;

III.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 27 januari 2021, kenmerk 7876360;

IV.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Helvoort
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2021

361.