Uitspraak 202006907/1/A3


Volledige tekst

202006907/1/A3.
Datum uitspraak: 20 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], zonder vaste woon- of verblijfplaats,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 20 november 2020 in zaak nr. 20/298 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Almere.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2019 heeft het college een aanvraag van [appellant] om verlening van een urgentieverklaring afgewezen.

Bij besluit van 13 december 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 november 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2021, waar via een videoverbinding [appellant], bijgestaan door mr. P.A.J. van Putten, advocaat te Almere, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 26 mei 2019 heeft [appellant] het college verzocht hem een urgentieverklaring te verlenen. [appellant] is in 2015 opgenomen geweest in verband met spierafbraak na een flinke inspanning. Hij had verlammingsverschijnselen en braakte bloed. Om weer te leren lopen heeft hij fysiotherapie gehad. Ook heeft hij moeten leren omgaan met hevige hoofdpijn. Hij moet oefeningen doen, op vaste tijden medicatie tot zich nemen en voldoende rust nemen. Van die medicatie heeft hij bij zijn aanvraag een lijst gevoegd. Het was lastig om rust te nemen, omdat hij in een woning woonde met zijn moeder en vier zussen. Hij sliep in een bergruimte die zijn moeder als kamer voor hem had ingericht. De ruimte was klein, vochtig, koud en zat onder de schimmel. Als hij vanwege zijn ziekte zich moest terugtrekken, hielpen zijn moeder en een zus hem naar beneden zodat hij in de woonkamer op de te kleine bank kon slapen. Hij is soms dagen tot langer dan een week afhankelijk van hulp. Sinds april 2019 sliep hij bij vrienden vanwege een vervelende situatie thuis.

Besluitvorming

2.       Het college heeft bij het besluit van 5 juli 2019 de aanvraag van [appellant] afgewezen. Bij dat oordeel heeft het college een advies betrokken van de externe urgentiecommissie Almere. Daaruit blijkt volgens het college niet dat het probleem van [appellant] slechts opgelost kan worden door hem een urgentieverklaring te verlenen. Ook is op basis van de medische klachten van [appellant] niet te zeggen dat hij vanwege die klachten een urgentieverklaring moet krijgen. Tot slot geeft de hardheidsclausule geen aanleiding om alsnog een urgentieverklaring af te geven. Volgens het college onderscheidt [appellant] zich in onvoldoende mate van andere woningzoekenden in de regio die in een vergelijkbare situatie zitten.

2.1.    [appellant] is het niet eens met dat besluit en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Voorafgaand aan de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie heeft [appellant] een besluit van het college over een Programma van Eisen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo) overgelegd. In dat Programma is beschreven dat [appellant] gebaat is bij een gelijkvloerse woning op de begane grond of die bereikbaar is met een lift tussen de etages. Ook heeft hij aanvullende medische verklaringen overgelegd. Het college heeft het bezwaar echter bij het besluit van 13 december 2019 ongegrond verklaard. Volgens het college is onduidelijk waarom [appellant] een zelfstandige woning wenst terwijl hij afhankelijk is van hulp. Hij zou een kamer kunnen huren om het probleem op te lossen. Verder zijn de aanvullende medische verklaringen en het Programma van Eisen geen verklaringen van een arts of medisch specialist over de aard van de problematiek en de belemmeringen. De bewijsstukken voldoen niet aan de voorwaarden zodat een medische keuring door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (hierna: GGD) niet hoeft plaats te vinden. Ook toetsing aan de hardheidsclausule leidt niet tot een ander besluit, aldus het college. De rechtbank heeft dit besluit rechtmatig geacht.

Het hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college hem geen urgentieverklaring hoefde te verlenen.

Volgens [appellant] heeft hij in voldoende mate gereageerd op passende woningen naar aanleiding van de ontvangst van het besluit over het Programma van Eisen. De overweging van de rechtbank dat hij niet in voldoende mate op passende woningen heeft gereageerd is onjuist. Hij kan namelijk vanwege zijn indicatie niet, in tegenstelling tot wat de rechtbank veronderstelt, reageren op kamers op de eerste verdieping of op zolder. Hij heeft er dus alles aan gedaan om het woonprobleem op te lossen. Verder had het college hem aan een GGD-onderzoek moeten onderwerpen. De medische informatie in combinatie met de Wmo-indicatie hadden daarvoor aanleiding moeten zijn, aldus [appellant].

Voor zover het college de urgentieverklaring niet op medische gronden had hoeven afgeven, had er, gelet op zijn medische problematiek en het feit dat hij met de Wmo-indicatie in onvoldoende mate in aanmerking komt voor een woning, aanleiding moeten zijn om de hardheidsclausule toe te passen, aldus [appellant].

Wettelijk kader

4.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

Beoordeling van het hoger beroep

5.       De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat [appellant] onvoldoende heeft gereageerd op passende sociale huurwoningen. [appellant] heeft een besluit met daarin een Programma van Eisen ontvangen waarmee hij intensief en binnen Almere met voorrang kan reageren op een geschikte aangepaste sociale huurwoning. Het gaat om een gelijkvloerse woning op de begane grond of een woning die bereikbaar is met een lift tussen de etages. Ter zitting heeft het college toegelicht dat [appellant] tot dan toe op 49 woningen van WoningNet Almere had gereageerd en dat er twee lopende reacties zijn. Om die reden kan niet worden gesteld dat [appellant] onvoldoende heeft gereageerd op passende sociale huurwoningen. Dit leidt evenwel om de volgende redenen niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

5.1.    Los van het Programma van Eisen kan [appellant] ook reageren op particuliere huurkamers waarbij hij rekening houdt met dat Programma. Zo kan hij reageren op kamers die bereikbaar zijn vanaf de begane grond, zonder dat hij trap hoeft te lopen. Ook is niet uitgesloten dat een kamer kan worden gehuurd die bereikbaar is met een lift. De rechtbank heeft, anders dan [appellant] stelt, slechts op deze soorten kamers gedoeld. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op een dergelijke woning heeft gereageerd. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat [appellant] niet alles heeft gedaan om zijn woonprobleem op te lossen.

Verder is het medisch probleem van [appellant] weliswaar langdurig, maar nergens blijkt uit dat het zodanig levensontwrichtend is dat hij binnen zeer korte periode een nieuwe woning nodig heeft. Op grond van bijlage II, onder I, onder 3, van de Huisvestingsverordening Almere 2019 moet de woningzoekende zelf zijn levensontwrichtende woonsituatie aantonen. Uit medische verklaringen moet blijken wat de belemmeringen zijn bij het gebruik van een woning. [appellant] heeft medische verklaringen overgelegd, maar uit die verklaringen blijkt niet wat de belemmeringen zijn. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat, omdat onduidelijk is gebleven wat de aard van de problemen is en welke belemmeringen die vormen, het college hem niet hoefde te laten keuren door de GGD.

Het betoog faalt.

6.       De Afdeling is verder van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat het college niet op grond van de hardheidsclausule, als bedoeld in artikel 27 van de Huisvestingsverordening, een urgentieverklaring af hoefde te geven. Weliswaar heeft de Afdeling begrip voor de medische situatie van [appellant] en de moeilijkheden die hij daarvan ondervindt, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de toepassing van de Huisvestingsverordening tot onbillijkheid van overwegende aard leidt. Daarbij is van belang wat hiervoor onder 5.1 over de overgelegde medische verklaringen is overwogen. Ook is van belang dat niet kan worden uitgesloten dat [appellant] het gestelde woonprobleem door het huren van een kamer kan oplossen.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met, gelet op wat hiervoor onder 5 is overwogen, verbetering van de gronden waarop die berust.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2021

582-857

BIJLAGE

Huisvestingsverordening Almere 2019

Artikel 2

1. Voor verhuur bestemde zelfstandige woonruimten met een huurprijs beneden de huurtoeslaggrens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, mogen enkel voor bewoning in gebruik worden genomen of gegeven als daarvoor een huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 8 van de Wet is verleend.

[…]

Artikel 9

[…]

2. Bij het verlenen van een huisvestingsvergunning voor de volgende categorieën woonruimte wordt voorrang gegeven aan de daarbij aangeduide categorie woningzoekenden:

[…]

b. woonruimte die is aangepast in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning: huishoudens waarvan een van de leden beschikt over een daartoe strekkende indicatie;

[…]

Artikel 11

1. Bij het verlenen van huisvestingsvergunningen wordt voorrang gegeven aan woningzoekenden voor wie voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is en aan wie burgemeester en wethouders een urgentieverklaring hebben afgegeven.

2. De behoefte aan woonruimte wordt dringend noodzakelijk geacht en een urgentieverklaring wordt verleend indien, ter beoordeling van burgemeester en wethouders:

[…]

c. de woningzoekende op grond van medische of sociale redenen dringend moet omzien naar andere woonruimte; of

[…]

3. De in het tweede lid genoemde urgentiecategorieën en de voorwaarden om voor een urgentieverklaring in aanmerking te komen zijn uitgewerkt in Bijlage II bij deze verordening. Tevens regelt Bijlage II voor welke woonruimtecategorieën woningzoekenden als bedoeld in het eerste lid bij voorrang voor een huisvestingsvergunning in aanmerking gebracht kunnen worden.

4. Om voor een urgentieverklaring in aanmerking te komen, moet de woningzoekende aan de volgende voorwaarden voldoen:

[…]

f. De woningzoekende heeft er alles aan gedaan om het probleem op te lossen; andere oplossingen zijn niet mogelijk of zijn uitgeput.

[…]

Artikel 27

In gevallen, waarin strikte naleving van deze verordening tot onbillijkheid van overwegende aard zou leiden, kunnen burgemeester en wethouders ten gunste van de woningzoekende afwijken van deze verordening.

Bijlage II Uitwerking urgentieregels

I. Uitwerking urgentieregels als bedoeld in artikel 11, derde lid en artikel 12, tweede lid.

[…]

3. Medische en/of sociale redenen (artikel 11 tweede lid onder c)

Aan het criterium genoemd in artikel 11 tweede lid onder c wordt voldaan indien op grond van medische en/of sociale omstandigheden sprake is van een levensontwrichtende situatie die alleen kan worden opgelost met (andere) zelfstandige woonruimte op zeer korte termijn. De woningzoekende dient zelf zijn levensontwrichtende woonsituatie aan te tonen en te zorgen voor bewijsmateriaal.

Tot een levensontwrichtende situatie worden uitsluitend gerekend:

a. ernstige medische redenen, waarbij vereist is dat:

• het medisch probleem langdurig is en

• de situatie dermate ontwrichtend is dat deze alleen kan worden opgelost met een woning op korte termijn (maximaal 3 tot 4 maanden).

De woningzoekende dient door het overleggen van verklaringen van een arts en/of medisch specialist aan te tonen dat hij voldoet aan voornoemde criteria om in aanmerking te komen voor een medische urgentie. Uit de verklaring dienen de aard van de problematiek en de belemmeringen die het oplevert in het gebruik van de woning te kunnen worden afgeleid.

De GGD (of een vergelijkbare door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke instelling) toetst of de woningzoekende in aanmerking komt voor een medische urgentie en adviseert de urgentiecommissie. Indien de woningzoekende reeds op een van de in artikel 11, vierde lid, genoemde gronden niet voor een urgentieverklaring in aanmerking komt, dan wel indien de urgentieaanvraag niet vergezeld gaat van een verklaring van een arts en/of medisch specialist die aan voornoemde voorwaarden voldoet, kan onverminderd het bepaalde in artikel 27 voornoemde toetsing achterwege blijven.

[…]