Uitspraak 202006879/1/V3


Volledige tekst

202006879/1/V3.
Datum uitspraak: 15 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 15 december 2020 in zaak nr. NL20.19457 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 15 december 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N. Vollebergh, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep gaat over de situatie voor statushouders in Griekenland en de vraag of zij bij terugkeer een reëel risico lopen om in een situatie terecht te komen die in strijd is met artikel 3 EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. Daarover heeft de Afdeling op 28 juli 2021 twee uitspraken gedaan (ECLI:NL:RVS:2021:1626 en ECLI:NL:RVS:2021:1627). Hieruit volgt dat de staatssecretaris beter moet motiveren waarom de vreemdeling voormeld risico niet loopt.

De grieven slagen.

2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 9 november 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 15 december 2020 in zaak nr. NL20.19457;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van 9 november 2020, V-nummer […];

V.       veroordeelt staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.244,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Van Laar
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2021

371-907