Uitspraak 202101048/3/R2


Volledige tekst

202101048/3/R2.
Datum uitspraak: 14 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

Stichting De Groene Sporenwolf, gevestigd te Nieuwstadt, gemeente Echt-Susteren,

verzoekster,

en

1. provinciale staten van Limburg,

2. het college van gedeputeerde staten van Limburg,

verweerders.

Procesverloop

Bij het besluit van 18 december 2020 hebben provinciale staten van Limburg (hierna: provinciale staten) het inpassingsplan "Uitbreiding VDL Nedcar" vastgesteld.

Bij besluit van 22 december 2020 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) ter uitvoering van het inpassingsplan een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding en revisie van VDL Nedcar, voor de activiteiten bouw, milieu (revisie), handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten, maken van een uitweg, het vellen van een houtopstand en het uitvoeren van bij provinciale verordening aangewezen activiteiten.

Het inpassingsplan en de omgevingsvergunning zijn, met andere samenhangende besluiten, gecoördineerd voorbereid.

Tegen deze gecoördineerd voorbereide besluiten heeft onder meer Stichting De Groene Sporenwolf (hierna: de stichting) beroep ingesteld.

Bij besluit van 1 juni 2021 heeft het college, in aanvulling op de besluiten van 18 december 2020 en van 22 december 2020, een ontheffing verleend van de verbodsbepalingen als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid en tweede lid van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), voor de in het besluit genoemde vleermuissoorten, van de verbodsbepalingen als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wnb, voor de kleine ijsvogelvlinder en de levendbarende hagedis, van de verbodsbepalingen als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder b, van de Wnb, voor de kleine ijsvogelvlinder, de levendbarende hagedis en de das, en van de verbodsbepalingen als bedoeld in artikel 3.24, eerste lid, van de Wnb, voor de kleine ijsvogelvlinder en de levendbarende hagedis. De ontheffing is verleend ten behoeve van de uitbreiding van VDL Nedcar.

Bij een ander besluit van 1 juni 2021 heeft het college, in aanvulling op de besluiten van 18 december 2020 en van 22 december 2020, een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van een houtopstand aan de noordzijde van het huidige bedrijfsterrein VDL Nedcar ten behoeve van de uitbreiding, voor de activiteiten uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten en vellen en/of doen vellen van een houtopstand.

Tegen de besluiten van 1 juni 2021 heeft de stichting beroep ingesteld.

De stichting heeft de voorzieningenrechter op 21 juli 2021 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Provinciale staten en het college hebben gezamenlijk een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 september 2021, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en provinciale staten en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Onrust, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door H.D.P. Lahaije, zijn verschenen. Voorts zijn namens VDL Nedcar B.V. en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.C. Brans, advocaat te Amsterdam, vergezeld van [gemachtigde B], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het provinciale inpassingsplan strekt tot de uitbreiding van de autofabriek van VDL Nedcar in Born met een tweede productielijn. Het inpassingsplan maakt daarvoor extra bebouwing, vergroting van het huidige bedrijfsterrein in noordelijke, oostelijke en zuidelijke richting en aanpassingen aan de omliggende infrastructuur mogelijk.

3.       Bij besluit van 22 december 2020 heeft het college onder meer  een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van bomen in de directe nabijheid van het terrein van VDL Nedcar, op de voet van artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in samenhang met artikel 4.11 van de Algemene plaatselijke verordening van Sittard-Geleen (hierna: de APV). Dit besluit maakt het vellen mogelijk van een deel van het Sterrebos dat volgens het inpassingsplan komt te liggen binnen de nieuwe grenzen van de inrichting van VDL Nedcar. Het Sterrebos is onderdeel van rijksmonument (kasteellandgoed) Wolfrath, ten noorden van het terrein van VDL Nedcar. Omdat de activiteit vellen van een houtopstand onlosmakelijk is verbonden met de activiteit slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument heeft het college bij het besluit van 22 december 2020 ook een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo.

4.       De bij het besluit van 1 juni 2021 verleende omgevingsvergunning maakt het vellen mogelijk van bomen en houtopstanden, voor zover deze zich bevinden buiten het rijksmonument, waaronder een bos, dat door partijen wordt aangeduid als "het populierenbos", dat grenst aan het Sterrebos. Deze kapvergunning heeft daarnaast betrekking op een bomenrij binnen het rijksmonument, die abusievelijk niet was meegenomen in het besluit van 22 december 2020.

De bij besluit van 1 juni 2021 verleende soortenbeschermingsontheffing is verleend voor de uitvoering van de werkzaamheden die nodig zijn voor het realiseren van de gehele uitbreiding van VDL Nedcar, inclusief de uitbreiding aan oostzijde.

Het verzoek

5.       Gelet op het verzoek en het verhandelde ter zitting, ziet het verzoek om een voorlopige voorziening op de hiervoor in 3 en 4 genoemde besluiten. Het verzoek strekt ertoe voormelde besluiten te schorsen totdat de Afdeling in de hoofdzaak uitspraak heeft gedaan. Hiermee wil de stichting voorkomen dat al hangende de beroepsprocedure met het kappen van de bomen in het Sterrebos en, naar de voorzieningenrechter begrijpt, het aangrenzend populierenbos, zal worden begonnen, wat tot onomkeerbare gevolgen zal leiden voor zowel de bomen als voor de daar aanwezige beschermde soorten.

De stichting betoogt dat de besluiten, op grond waarvan de bomen in het Sterrebos en het populierenbos mogen worden gekapt, hiervoor genoemd in 3 en 4, niet hadden mogen worden verleend, vanwege de gevolgen daarvan voor beschermde diersoorten en de gevolgen daarvan voor de recreatiemogelijkheden van de inwoners van Nieuwstadt. In dat verband voert de stichting aan dat onvoldoende duidelijk is of de gekozen compensatiestrategie in overeenstemming is met de Habitatrichtlijn en dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.8, vijfde lid, van de Wnb. Volgens de stichting is de kap van het bos niet nodig voor de uitbreiding van VDL Nedcar en zijn er geen adequate mitigatie- en compensatieplannen vastgesteld om bepaalde diersoorten in stand te houden, mocht toch worden overgegaan tot kappen. Ter zitting heeft de stichting, in aanvulling hierop, gewezen op de ouderdom van de bomen en op het belang van de bomen voor de inwoners van Nieuwstadt. Volgens de stichting kunnen deze bomen niet zomaar worden gecompenseerd door nieuwe aanplant.

Spoedeisend belang

6.       De voorzieningenrechter is van oordeel dat er spoedeisend belang aanwezig is bij de gevraagde voorziening. VDL Nedcar heeft ter zitting te kennen gegeven op of direct na 8 november 2021 te zullen aanvangen met de kap, waarbij zij te kennen heeft gegeven dat vóór eind december de gehele kap van de bomen aan noordzijde zal zijn afgerond. Zij is niet bereid om te wachten met het kappen totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure.

Beoordeling van het verzoek

7.       Het wettelijke kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

8.       Een beoordeling van de door de stichting voorgedragen beroepsgronden zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure. In dat kader zal de Afdeling zo nodig beoordelen of de beroepsgronden tot vernietiging van de bestreden besluiten kunnen leiden, gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb. De beantwoording van de vraag of de normen van de APV, de Wabo en de Wnb, waarop de stichting zich beroept strekken tot behartiging van de belangen die de stichting, blijkens haar statuten, beoogt te beschermen, vergt nader onderzoek in de bodemprocedure. Voor een dergelijk onderzoek leent de voorzieningenprocedure zich niet, waarbij de voorzieningenrechter wel opmerkt dat mede gezien het verhandelde ter zitting niet is uitgesloten dat de beroepsgronden van de stichting ten aanzien van één of meer besluiten niet zal afstuiten op het relativiteitsvereiste. De voorzieningenrechter laat dat aan de Afdeling in de bodemprocedure en zal daarom niet op de beroepsgronden ingaan, maar aan de hand van een belangenafweging op het verzoek beslissen.

9.       De belangen van de stichting zijn erin gelegen dat zij wil voorkomen dat er onomkeerbare gevolgen optreden, ingeval het betreffende deel van het Sterrebos wordt gekapt, voor de in het Sterrebos levende diersoorten. Verder wil de stichting, blijkens het verhandelde ter zitting, het Sterrebos behouden voor de inwoners van Nieuwstadt. Daar staan tegenover de belangen van het college van gedeputeerde staten en VDL Nedcar die zien op een spoedige aanvang van de in de besluiten voorziene werkzaamheden. VDL Nedcar heeft ter zitting erop gewezen dat zij is gebonden aan een bepaald tijdpad waarin de uitbreiding van VDL Nedcar moet zijn gerealiseerd en waarin de tweede productielijn in werking moet zijn. Verder heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de uitbreiding van groot belang is voor het voortbestaan van de VDL Nedcar en dat een vertraging van het starten met de uitbreiding van de fabriek ertoe kan leiden dat het voortbestaan van VDL Nedcar in gevaar komt. Het belang van het college is gelegen in het behoud van de werkgelegenheid in de betreffende regio en het behoud van VDL Nedcar voor de regio vanwege de bijdrage die dit bedrijf levert aan de regionale economie.

10.     Hoewel de voorzieningenrechter zich bewust is van het grote belang van VDL Nedcar en het college bij het spoedig kunnen aanvangen met de werkzaamheden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit geval het door de stichting gestelde belang, dat ziet op het voorkomen van onomkeerbare gevolgen, zwaarder weegt dan de belangen van VDL Nedcar en het college. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat de kapvergunningen zijn verleend voor het vellen van in totaal 7,74 ha aan bomen en houtopstanden en 100 bomen in boomrijen. In totaal mag een oppervlakte van 4,03 ha van het Sterrebos, zijnde meer dan de helft van het Sterrebos, onderdeel van een rijksmonument, worden gekapt. Blijkens het mitigatie- en compensatieplan is het bos aangemerkt als een moeilijk of niet vervangbaar bos, met een ontwikkelingstijd van meer dan 100 jaar. Daarnaast mag het populierenbos met een oppervlakte van in totaal 3,71 ha, in zijn geheel worden gekapt. Een groot deel van het populierenbos is evenzeer aangemerkt als een moeilijk of niet vervangbaar bos, met een ontwikkelingstijd van meer dan 100 jaar. Verder zijn het Sterrebos en het populierenbos, blijkens de natuurtoets, van belang voor meerdere beschermde soorten, waaronder de das, meerdere vleermuissoorten en de kleine ijsvogelvlinder. Een groot deel van hun leefgebied en foerageergebied zou permanent verloren gaan ingeval deze bossen worden gekapt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient vanwege deze onomkeerbare gevolgen voor de natuur aan de belangen, zoals die door de stichting naar voren zijn gebracht, een groter gewicht toe te worden gekend dan aan de economische belangen, zoals die door VDL Nedcar en het college naar voren zijn gebracht en die zien op een spoedige aanvang van de werkzaamheden, vooruitlopend op de behandeling van de beroepen in de bodemprocedure. Daar komt bij dat naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter in de bodemprocedure nader onderzoek nodig is naar de beantwoording van de vraag of wordt voldaan aan de in artikel 3.8, vijfde lid, van de Wnb neergelegde voorwaarden, te weten dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat en dat de ontheffing nodig is in het belang van een andere dwingende reden van groot openbaar belang en dat ook om die reden aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie

11.     Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

12.     Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening:

- het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 22 december 2020, kenmerk 2020/50041, waarbij het college een omgevingsvergunning heeft verleend voor de uitbreiding en revisie van VDL Nedcar, voor zover dit besluit betrekking heeft op de activiteiten "vellen van een houtopstand" en "het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument";

- het besluit van 1 juni 2021, kenmerk 2021/13442, waarbij het college een omgevingsvergunning heeft verleend voor het vellen van een houtopstand aan de noordzijde van het huidige bedrijfsterrein VDL Nedcar ten behoeve van de uitbreiding, voor de activiteiten uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten en vellen en/of doen vellen van een houtopstand, voor zover dit besluit betrekking heeft op de activiteiten "vellen van een houtstand" en "het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument";

- het besluit van 1 juni 2021, kenmerk DOC-00155986, waarbij het college een soortenbeschermingsontheffing heeft verleend voor de uitvoering van de werkzaamheden die nodig zijn voor het realiseren van de uitbreiding van VDL Nedcar;

II. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Limburg aan Stichting De Groene Sporenwolf het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 360,00 (zegge: driehonderdzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2021

BIJLAGE - Wettelijk kader

Artikel 2.1 van de Wabo luidt:

"1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

[…]

f. het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht […]."

Artikel 2.2 van de Wabo luidt:

"1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

[…]

g. houtopstand te vellen of te doen vellen,

[…]

geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.

Artikel 2.15 van de Wabo luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument."

Artikel 2.18 van de Wabo luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening."

Artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming luidt:

"1. Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.

2. Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren.

[…]"

Artikel 3.8 van de Wet natuurbescherming luidt:

"1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid, ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten.

[…]

5. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;

b. zij is nodig:

[…]

3°. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten."

Artikel 4.12a, eerste lid, van de APV, luidt:

"1. Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van onder meer:

a. natuur- en milieuwaarden van de houtopstand;

b. landschappelijke waarden van de houtopstand;

c. waarden van stads- en dorpsschoon van de houtopstand;

d. houtopstand gelegen in een beschermd natuurmonument in de zin van de natuurbeschermingswet;

e. cultuurhistorische waarden van de houtopstand;

f. waarden voor recreatie en leefbaarheid van de houtopstanden."