Uitspraak 202100549/1/R1


Volledige tekst

202100549/1/R1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Amersfoort,

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2021 heeft het college de locatie, aangeduid met het nummer 33731, gelegen aan de Columbusweg in de wijk De Kruiskamp te Amersfoort, aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2021, waaraan [appellant] door middel van een videoverbinding heeft deelgenomen en waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.A. van Kippersluis en ing. P. Wieman, is verschenen.

Overwegingen

1.       [appellant] woont op het adres [locatie] te Amersfoort. De orac zal schuin tegenover zijn woning worden geplaatst. De locatie ligt in de wijk De Kruiskamp, waarvoor het college op 8 juni 2020 al een ander locatieplan had vastgesteld. Aanleiding voor het nu aan de orde zijnde besluit is dat bij de voorbereidende werkzaamheden voor de uitvoering bleek dat twee containerlocaties ongeschikt waren voor plaatsing van een orac. De door [appellant] bestreden locatie dient als vervanging voor één van die twee locaties.

Geschiktheid gekozen locatie

2.       [appellant] voert aan dat één van de criteria, die het college hanteert bij het aanwijzen van locaties, is dat er draagvlak onder de gebruikers moet zijn. Aan dat criterium is niet voldaan volgens [appellant]. Hij voert aan dat de buurtbewoners die gebruikmaken van de orac op de bestreden locatie, maar daar op 150 m afstand vandaan wonen, geen zienswijze zullen indienen.

2.1.    Blijkens het bestreden besluit hanteert het college de volgende criteria voor het aanwijzen van een locatie:

"- De afstand bedraagt niet meer dan 150 meter (afstand van ondergrondse container tot perceel). Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden mag hiervan worden afgeweken;

- Ca. 100 huishoudens per ondergrondse container;

- Draagvlak onder de gebruikers;

- Bereikbaarheid locatie voor het ledigingsvoertuig;

- Aanwezigheid van de ondergrondse infrastructuur vormt geen belemmering;

- Verkeerskundige veilige situatie bij het laden/lossen

[...]."

2.2.    Het college stelt dat, als tijdens de inspraak- of zienswijzeprocedure door bijvoorbeeld een handtekeningenactie blijkt dat de aangewezen locatie gevoelig ligt in een buurt, bekeken wordt of een andere geschikte locatie aanwezig is. In dit geval is door twee omwonenden een zienswijze ingediend. Daaruit leidt het college af dat er voldoende draagvlak is onder de gebruikers, zodat aan het betreffende criterium is voldaan. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Het betoog faalt.

3.       [appellant] betoogt dat de aanwijzing van deze locatie zich evenmin verhoudt met het criterium dat er een verkeerskundig veilige situatie bij het laden en lossen moet zijn. De ophaalwagen zal volgens hem de weg volledig in beslag nemen. Daardoor zullen opstoppingen ontstaan en zullen fietsers over de stoep gaan rijden.

3.1.    Het college heeft toegelicht dat de Columbusweg recent is heringericht als fietsstraat, onderdeel uitmaakt van een 30 km/h zone en dat er voldoende ruimte is voor fietsers om het inzamelvoertuig te passeren. Verder duurt het legen van de orac maar enkele minuten. Dat het inzamelvoertuig stilstaat is op zichzelf niet verkeersonveilig. Andere verkeersdeelnemers hebben voldoende overzicht en tijd om daarop te kunnen anticiperen. [appellant]s heeft dit onvoldoende gemotiveerd bestreden. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan dit criterium is voldaan. Het betoog faalt.

4.       Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie op zichzelf beschouwd niet geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac.

Geschiktheid alternatieven

5.       [appellant] betoogt dat het college eerder een door hem als alternatief voorgestelde locatie geschikt heeft geacht. Die locatie betreft een veldje achter zijn woning waar al inzamelbakken voor andere soorten afval staan, te weten glas, pmd en papier (grondstoffen). Het college heeft volgens hem onvoldoende gemotiveerd waarom die locatie thans niet meer geschikt is.

5.1.    Het college stelt dat de als alternatief voorgestelde locatie ook voldoet aan de plaatsingscriteria, maar dat de gekozen locatie de voorkeur heeft. Het college stelt dat hiervoor twee redenen zijn. Door de plaatsing aan de noordzijde van de Columbusweg hoeven minder mensen de Columbusweg over te steken. Dit is wenselijker vanuit oogpunt van verkeersveiligheid. Verder heeft het college toegelicht dat voor het inzamelen van restafval met een pasjessysteem wordt gewerkt, om zo afvaltoerisme tegen te gaan, waarbij bewoners van andere wijken of gemeenten hun afval brengen. Het college heeft verder over de voorgestelde locatie toegelicht dat de containers voor grondstoffen op het veldje bij de woning van [appellant] bedoeld zijn voor de bewoners van het daar nabijgelegen appartementencomplex. Die bewoners hebben voor het restafval een eigen voorziening en krijgen geen toegangspas voor de restafvalcontainers in de omgeving. Het is niet de bedoeling dat de bewoners van de appartementen de orac’s waar het hier om gaat gaan gebruiken, omdat het aanbod aan afval dan te groot zou worden voor orac’s op die plek . Dat elders in de gemeente orac’s en grondstoffencontainers wel naast elkaar staan, zoals [appellant] stelt, heeft het college aangegeven dat dit slechts gebeurt als er onvoldoende ruimte is en geen andere mogelijkheid bestaat. Alleen dan worden  beide soorten containers gecombineerd op één plek. De Afdeling overweegt dat het college, gelet op deze motivering, die door [appellant]s niet inhoudelijk is weersproken, zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door [appellant] aangedragen alternatieve locatie niet zodanig geschikter is, dat het college die had moeten verkiezen boven de aangewezen locatie. Dit betoog kan niet slagen.

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       Het college hoeft de proceskosten niet te betalen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Helvoort

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021