Uitspraak 202101274/1/A2


Volledige tekst

202101274/1/A2.
Datum uitspraak: 13 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 5 februari 2021 in zaak nr. 20/3560 op een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Procesverloop

Bij uitspraak van 5 februari 2021 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard te beslissen op het verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2021, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

1.       In hoger beroep is in geschil of de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van een verzoek van [appellant] om de burgemeester te veroordelen tot schadevergoeding.

Achtergrond van het geschil

2.       [appellant] woont aan de [locatie]. Enkele bewoners van de Martellaan parkeren hun (tweede) auto in de berm van de Kapelweg tegenover zijn woning. Hierover is een conflict ontstaan. [appellant] heeft meermalen contact gezocht met de gemeente om te spreken over een mogelijke oplossing.

3.       Op 7 juli 2020 heeft [appellant] met de gemeente een samenwerkingsovereenkomst Zelfbeheer beplanting (hierna: de overeenkomst) gesloten voor het beheren van de groenstrook/berm tegenover de woning. [appellant] heeft vervolgens paaltjes in de berm geplaatst, waardoor het niet langer mogelijk is om daar te parkeren. De paaltjes zijn vervolgens door buurtbewoners verwijderd.

4.       Op 27 augustus 2020 heeft de burgemeester de overeenkomst met ingang van 23 september 2020 beëindigd. Volgens de burgemeester is de overeenkomst onderdeel geworden van een langslepend en hoogoplopend burenconflict. [appellant] heeft de overeenkomst gesloten met het doel parkeren in de berm onmogelijk te maken. Volgens de burgemeester is het niet verboden om te parkeren in de berm. De overeenkomst dient daarmee niet langer het doel waarvoor zij is gesloten, het vergroten van de leefbaarheid, maar vergroot de tegenstellingen tussen de buurtbewoners, aldus de burgemeester.

Uitspraak van de rechtbank

5.       Bij uitspraak van 5 februari 2021 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het verzoek om schadevergoeding kennis te nemen. [appellant] heeft geen schadeoorzaak aangewezen die valt binnen het bereik van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. De gestelde schade is het gevolg van het beëindigen van de overeenkomst en de daaraan ten grondslag liggende feitelijke handelingen, aldus de rechtbank.

Betoog in hoger beroep

6.       [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat hij bij herhaling tevergeefs de parkeerproblemen heeft gemeld bij de gemeente. Volgens [appellant] is het op grond van artikel 5:11 van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrechtse Heuvelrug 2019 (hierna: de APV) verboden om auto’s te parkeren in de groenstrook/berm tegenover zijn huis. Hij heeft schade geleden doordat de gemeente heeft nagelaten handhavend op te treden tegen de parkeeroverlast en de illegale parkeerplaats heeft gedoogd. Hierdoor zag hij zich genoodzaakt om het parkeren in de berm te verhinderen en het groen te beschermen door het plaatsen van paaltjes. Hij heeft kosten gemaakt voor zowel het plaatsen als de opslag van de paaltjes. [appellant] stelt veel tijd en energie gestoken te hebben in gesprekken met de gemeente, de politie en buurtbewoners. Ook heeft hij kosten gemaakt voor de procedure bij de rechtbank. De totale kosten bedragen € 3000,- , aldus [appellant].

7.       De burgemeester stelt in de schriftelijke uiteenzetting dat aan [appellant] meermalen is uitgelegd dat het niet verboden is om te parkeren in de berm. Er is dus geen grondslag voor handhaving. De burgemeester wijst op artikel 5:10 van de APV. Op grond van dit artikel kan het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) een, niet tot de rijbaan behorende, plaats aanwijzen als gebied waar het verboden is om te parkeren. Het college heeft voor de berm geen aanwijzingsbesluit genomen en is dat volgens de burgemeester ook niet van plan. De burgemeester stelt te streven naar een duurzame oplossing voor het conflict.

Beoordeling in hoger beroep

8.       In artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, is bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.

9.       [appellant] heeft vijf keer een contactformulier van de gemeente ingevuld en parkeeroverlast in de berm tegenover zijn woning vermeld.

Op het eerste contactformulier van 19 november 2019 stelt [appellant]:

"Wij wensen niet constant tegen auto’s aan te kijken uit andermans straat, wij zetten de auto’s ook keurig op onze eigen inrit en dat kan zeker ten dele ook in de Marterlaan. Kunt u mij vertellen of dat parkeren allemaal zomaar mag en of het normaal is dat gemeentestroken volledig in gebruik zijn bij de bewoners - in de Hertenlaan zijn zelfs complete tuinhuisjes in het gemeentebos gezet. Kan dat allemaal zomaar, de gemeente zou eens een keer handhavend moeten optreden want zo gaat iedereen maar zijn gang."

Op het vijfde en laatste contactformulier van 5 februari 2020 stelt [appellant]:

"Ik wil een afspraak met een parkeerdeskundige en daar gelijk bij een groenonderhoud-deskundige i v m parkeeroverlast op de Kapelweg in Maarn. Het is nu drie maanden later en ik heb nog niets vernomen."

10.     [appellant] stelt dat hij de burgemeester heeft verzocht om handhaving. Ook als er vanuit moet worden gegaan dat [appellant] daarom heeft verzocht, is van belang dat het college, en dus niet de burgemeester, bevoegd is handhavend op te treden tegen illegaal parkeren. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet verboden is om te parkeren in de berm. Deze mededeling is niet op rechtsgevolg gericht. Dit betekent dat de gestelde schade in zoverre niet het gevolg is van een besluit van de burgemeester als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

11.     De burgemeester dient het verzoek om handhaving door te zenden aan het college, zodat het college daarover een besluit kan nemen.

12.     [appellant] heeft verder geen schadeoorzaak aangewezen die valt binnen het bereik van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. De eenzijdige beëindiging van de overeenkomst door de burgemeester is een privaatrechtelijke handeling. Voor zover [appellant] stelt hierdoor schade te hebben geleden, staat dit niet ter beoordeling van de bestuursrechter, maar van de burgerlijke rechter.

13.     Ook overigens doen zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb opgenomen omstandigheden voor op grond waarvan een veroordeling tot vergoeding van geleden schade kan worden uitgesproken.

14.     Het hoger beroep is ongegrond.

15.     De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021