Uitspraak 202006962/1/R1


Volledige tekst

202006962/1/R1.
Datum uitspraak: 6 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer,

appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 20 november 2020 in zaak nr. 20/5375 en 20/5495 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer.

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2020 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning met een berging en carport op het perceel [locatie A] in Kudelstaart.

Bij besluit van 28 september 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaargegrond verklaard en de omgevingsvergunning, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten

Bij uitspraak van 20 november 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college en [aannemersbedrijf] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2021, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R. Janssen, advocaat te Amsterdam, en mr. M.J.P. van Lent, is verschenen. Voorts is ter zitting [aannemersbedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

1.       [aannemersbedrijf] heeft een aanvraag ingediend voor het bouwen van een woonhuis met berging en carport op het perceel [locatie A], kavel 1, te Kudelstaart (hierna: kavel 1). Het college heeft de door [aannemersbedrijf] gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) verleend. Bij besluit op bezwaar heeft het college in verband met de gebiedsaanduiding "luchtvaartverkeerzone - gebruik" op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo, gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 16.1.3 van de planregels bij het bestemmingsplan "Nieuw Calslagen 2016" (hierna: het bestemmingsplan). Dit betekent dat het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen in stand bleef, maar met een aanvullende motivering. [appellant] is eigenaar van een perceel in de omgeving van kavel 1. [appellant] kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank over het besluit op bezwaar.

2.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen omgevingsvergunning heeft mogen verlenen, omdat daarmee de exploitatie van de jachthaven op zijn perceel onmogelijk wordt gemaakt. De rechtbank heeft miskend dat het college deze exploitatie ook op andere wijzen tracht te verhinderen.

2.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] zo dat hij wil bereiken dat de planologische mogelijkheden om op zijn perceel een jachthaven te exploiteren, niet worden belemmerd. Ter zitting bij de Afdeling heeft het college toegelicht dat de verleende omgevingsvergunning geen beperking oplevert van de planologische exploitatiemogelijkheden voor een jachthaven op het perceel van [appellant]. [appellant] voert aan dat hij in het bijzonder vreest  dat geluidhinder op de gevel van de vergunde woning een belemmering betekent. [appellant] betwist echter niet de conclusie van de rechtbank dat het bouwplan in zoverre niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat kan worden voldaan aan het vereiste van een maximale binnenwaarde van 35 dB(A), zoals neergelegd in artikel 8.3.1 van de planregels.

Het betoog slaagt niet.

2.2.    Over het voor het eerst in hoger beroep aangevoerde betoog van [appellant] dat ingevolge het Luchthavenindelingbesluit Schiphol geen woningen zijn toegestaan behalve in geval van bestaand gebruik, overweegt de Afdeling het volgende. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, er geen reden is waarom het betoog niet bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.

3.       Voor zover het betoog van [appellant] betrekking heeft op de door hem gestelde tegenwerking door het college dan wel de gemeente bij het indienen van aanvragen voor de jachthaven, dient het buiten beschouwing te blijven, omdat het buiten de omvang van het geding valt.

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2021