Uitspraak 202105045/2/R4


Volledige tekst

202105045/2/R4.
Datum uitspraak: 28 september 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna Awb)) in het geding tussen:

Coöperatie Parkmanagement Broeklanden U.A. en anderen, alle gevestigd te Elburg (hierna tezamen en in enkelvoud: de Coöperatie)

verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Elburg,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2021 heeft het college het uitwerkingsplan "Broeklanden fase II (gemeentewerf en milieustraat)" vastgesteld (hierna: het uitwerkingsplan).

Tegen dit besluit heeft onder meer de Coöperatie beroep ingesteld.

De Coöperatie heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Coöperatie en het college hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 september 2021, waar de Coöperatie, vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, juridisch adviseur, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.A. de Hoop, M. Haaksema en A. Weelink, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

3.       De voorzieningenrechter verwacht niet dat het uitwerkingsplan naar aanleiding van het beroep van de Coöperatie niet in stand kan blijven of op wezenlijke onderdelen moet worden gewijzigd. Verder zijn er geen spoedeisende belangen die niettemin het treffen van een voorlopige voorziening zouden rechtvaardigen. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek afwijzen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

4.       Het uitwerkingsplan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de realisering van een gemeentewerf / milieustraat op het bedrijventerrein Broeklanden te Elburg. Het uitwerkingsplan strekt voor het plangebied tot vervanging van het in 2019 vastgestelde, maar nog niet verwezenlijkte uitwerkingsplan "Bedrijventerrein Broeklanden 2019".

De Coöperatie bestaat uit een aantal bedrijven dat is gevestigd op het al wel gerealiseerde deel van het bedrijventerrein (Broeklanden, fase I). De Coöperatie stelt dat de milieu- en ruimtelijke waarden in de omgeving worden aangetast door de realisering en het in werking zijn van de gemeentewerf / milieustraat. De Coöperatie voert - kort samengevat - daartoe de volgende gronden aan:

1. Het uitwerkingsplan is in strijd met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Broeklanden 2015" en met de uitgangspunten die aan dat plan ten grondslag liggen, zoals niet- grootschalige en weinig milieubelastende bedrijven en een representatieve uitstraling. Die strijdigheid heeft tot gevolg dat de beeldkwaliteit ernstig wordt aangetast.

2. De milieugevolgen van de gemeentewerf / milieustraat zijn onvoldoende onderzocht, met name de gevolgen van de toeneming van het verkeer. Het college is ten onrechte uitgegaan van 60 extra verkeersbewegingen per dag. De verkeersaantrekkende werking van de gemeentewerf / milieustraat is veel groter, mede omdat de milieustraat ook voor inwoners van de gemeente Oldebroek toegankelijk is. Bezoekers zullen in hun auto’s moeten wachten. De verkeersafwikkeling en luchtkwaliteit verslechteren.

4.1.    Ingevolge het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Broeklanden 2015" (hierna: het bestemmingsplan 2015) rust op het perceel waarop de gemeentewerf / milieustraat is voorzien de bestemming "Bedrijventerrein - Uit te werken".

Op grond van artikel 4.1 van de planregels zijn de desbetreffende gronden bestemd voor onder meer bedrijfsdoeleinden.

Artikel 4.2 van de planregels luidt: "Burgemeester en wethouders werken de in 4.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:

a. bij een uitwerkingsplan wordt aangesloten bij de regels en de systematiek van artikel 3, waaronder begrepen de zonering van de bedrijfsactiviteiten ten opzichte van milieugevoelige functies;(…)."

Op grond van artikel 3.1 zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen grond bestemd voor onder meer bedrijfsactiviteiten behorende tot bedrijfscategorie 1, 2, 3.1 of 3.2 van bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Artikel 3.2.1 bepaalt dat de bebouwde oppervlakte van bedrijfsgebouwen per bouwperceel niet minder dan 250 m2 bedraagt en niet minder dan 25% van de oppervlakte van het bouwperceel. De hoogte van erfafscheidingen vóór de voorgeval van de gebouwen mag maximaal 1 m bedragen.

Artikel 3.4.1 verbiedt het opslaan en opgeslagen houden van afvalstoffen.

4.2.    Gemeentewerven (afval-inzameldepots) worden in de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 van de regels van het bestemmingsplan 2015) genoemd als activiteiten behorende tot de bedrijfscategorie 3.1. De realisering van de gemeentewerf / milieustraat ter plaatse is op grond van het bestemmingsplan 2015 dan ook toegestaan. De afwijking ten opzichte van het heersende planologisch regime bestaat hieruit, dat strijd ontstaat met de regels over de minimale bebouwingsoppervlakte en de hoogte van de hekwerken aan de wegzijde. Deze afwijkingen zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zodanig, dat niet langer wordt aangesloten bij de regels en systematiek van artikel 3 van de planregels van het bestemmingsplan plan 2015 en daardoor strijd ontstaat met artikel 4.2 van die regels. Daarbij is van belang dat het college op de zitting heeft toegelicht dat de bebouwing op en inrichting van het plangebied zullen aansluiten bij de "Nota Welstandsaspecten Broeklanden", die ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan 2015 en waarin de uitgangspunten voor de beeldkwaliteit zijn geformuleerd. Zo zal, aldus het college, een groenhaag worden aangelegd ten behoeve van een goede afscherming van de milieustraat en wordt het laden en lossen aan het zicht onttrokken. Verder biedt artikel 9 van de regels van het uitbreidingsplan het college de bevoegdheid om nadere eisen te stellen op grond van door de raad vastgestelde beleidsregels voor welstand.

Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het uitwerkingsplan niet in strijd is met het bestemmingsplan 2015 en dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van de beeldkwaliteit. In zoverre is geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.

4.3.    In de toelichting op het uitwerkingsplan wordt verwezen naar de onderzoeken en toetsing van de milieu- en omgevingsaspecten en de vormvrije mer-beoordeling bij het bestemmingsplan 2015 en het uitwerkingsplan "Bedrijventerrein Broeklanden 2019". Aangezien een gemeentewerf als ‘categorie 3.1-activiteit’ onder dat planologisch regime al was toegestaan, kon het college bij die onderzoeken aansluiten, tenzij het specifieke karakter en/of situering van de gemeentewerf / milieustraat nieuw onderzoek noodzakelijk maakt.

In het luchtkwaliteitsonderzoek van 26 november 2014, dat voor het bestemmingsplan 2015 is uitgevoerd, is geconcludeerd dat de toepasselijke grenswaarden niet worden overschreden en het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de planvorming. Het college heeft toegelicht dat dit luchtkwaliteitsonderzoek is gebaseerd op 4.400 motorvoertuigen per etmaal. In paragraaf 4.5 van de toelichting van het uitwerkingsplan "Bedrijventerrein Broeklanden 2019" is vermeld dat geen nader onderzoek nodig is. Daarbij is, zo blijkt uit de toelichting uitgegaan van totaal 60 extra verkeersbewegingen als weekdaggemiddelde. Bij de vaststelling van het uitwerkingsplan is uitgegaan van 32 bezoekers per uur voor de gemeentewerf. Daarbij wordt gewerkt met een reserveringssysteem met tijdsloten van 15 minuten, zodat bezoekers niet buiten de inrichting hoeven te wachten.

Ter zitting is door de raad aangegeven dat de 60 verkeersbewegingen per week voor het gehele uitwerkingsplan 2019 niet een juiste inschatting is van het verwachte verkeer. Ook is aangegeven dat het door de gemeentewerf gegenereerde verkeer er niet toe zal leiden dat het aantal motorvoertuigen per etmaal waarvan in het luchtkwaliteitsonderzoek werd uitgegaan zal worden overschreden. De voorzieningenrechter stelt vast dat de vraag of het verkeersaspect deugdelijk en aan de hand van de juiste gegevens is beoordeeld, in de bodemprocedure zal moeten worden onderzocht. Gelet op de conclusie van het luchtkwaliteitsonderzoek en op de situering van de gemeentewerf / milieustraat is op voorhand evenwel niet te verwachten, dat de toeneming van het verkeer ten opzichte van waar het bestemmingsplan 2015 vanuit gaat, zodanig is, dat de verkeerssituatie en de luchtkwaliteit ter plaatse onaanvaardbaar verslechteren. Ook op dit punt bestaat geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

De Voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.  De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2021

190-972