Uitspraak 202003084/1/R1


Volledige tekst

202003084/1/R1.
Datum uitspraak: 29 september 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Uitgeest,

2.       [appellant sub 2], wonend te Uitgeest,

3.       [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te Uitgeest,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2020 heeft het college een aantal locaties, zoals aangegeven op de bij het besluit behorende tekeningen, aangewezen als clusterplaatsen voor het plaatsen van rolcontainers ten behoeve van huishoudelijk afval.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] beroep ingesteld.

Het college heeft afzonderlijke verweerschriften ingediend.

[appellant sub 2], [appellanten sub 3] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2021, waar [appellant sub 2] is verschenen. [appellant sub 1] en anderen, [appellanten sub 3] en het college zijn, zonder voorafgaand bericht, ter zitting niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding en toetsingskader

1.       Het bestreden besluit van 6 mei 2020 voorziet in de aanwijzing van een aantal clusterplaatsen voor rolcontainers.

2.       Bij de keuze van een locatie voor clusterplaatsen voor rolcontainers dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Het college komt bij de keuze voor locaties voor clusterplaatsen beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor een clusterplaats. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de desbetreffende locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de desbetreffende locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de desbetreffende locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie. Als dat laatste zo is, komt het besluit van het college voor vernietiging in aanmerking.

3.       Bij de aanwijzing van de locaties voor de clusterplaatsen heeft het college rekening gehouden met de beleidsregels die het heeft vastgelegd in de notitie "locatiecriteria clusterplaatsen minicontainers Uitgeest" (hierna: locatiecriteria), vastgesteld door het college op 17 september 2019. Deze locatiecriteria hebben onder meer betrekking op het voorkomen van hinder, de bescherming van het milieu, de bereikbaarheid voor het inzamelvoertuig, de bereikbaarheid voor bewoners, de veiligheid en het parkeren.

Het beroep van [appellant sub 1] en anderen (hierna: [appellant sub 1])

Inleiding

4.       [appellant sub 1] woont aan de [locatie 1] en kan zich niet verenigen met de aanwijzing van de locaties van de clusterplaatsen U065 t/m U078, ter hoogte van de Gorskamplaan en de Jacoba van Beierenlaan.

Zienswijzeprocedure

5.       [appellant sub 1] betoogt dat de zienswijzeprocedure niet correct is verlopen. In dit verband voert hij aan dat het college onvoldoende inhoudelijk is ingegaan op zijn zienswijze.

5.1.    De Afdeling stelt vast dat van de kant van het college in een e-mail van 3 april 2020 een reactie is gegeven op de zienswijze van [appellant sub 1]. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat het college de zienswijzen samengevat weergeeft. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk en uitgebreid wordt ingegaan. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten van [appellant sub 1] niet in de besluitvorming van het college zijn betrokken.

Het betoog slaagt niet.

Hoor en wederhoor

6.       [appellant sub 1] betoogt verder dat het college hem - in het kader van hoor en wederhoor - ten onrechte niet de mogelijkheid heeft geboden om zijn zienswijze mondeling toe te lichten.

6.1.    Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Conform deze procedure is [appellant sub 1] in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen.

Uit de Wet ruimtelijke ordening, de Awb, noch enige andere wettelijke bepaling, vloeit de verplichting voort om degenen die een zienswijze hebben ingebracht in de gelegenheid te stellen daarop een mondelinge toelichting te geven. In dit geval is ook niet gebleken van bijzondere omstandigheden die het college ertoe verplichten om die gelegenheid wel te bieden.

Het betoog slaagt niet.

Opgevraagde documenten

7.       Voor zover [appellant sub 1] aanvoert dat de documenten waar hij het college om heeft verzocht ten onrechte niet zijn verstrekt, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1] niet nader heeft geconcretiseerd om welke documenten het gaat, zodat dit betoog reeds daarom niet kan slagen.

Persoonlijke kennisgeving

8.       [appellant sub 1] betoogt verder dat het college hem ten onrechte niet persoonlijk op de hoogte heeft gesteld van de vaststelling van het bestreden besluit. In dit verband voert hij aan dat de gemeente had toegezegd dat iedere bewoner een brief van de gemeente zou ontvangen.

8.1.    Deze beroepsgrond gaat over een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan alleen al daarom de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan dus geen reden zijn voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog slaagt niet.

Herhalen zienswijze

9.       Voor zover [appellant sub 1] verzoekt de inhoud van zijn zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de genoemde e-mail van 3 april 2020 is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging hiervan onjuist zou zijn.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

10.     Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2]

Inleiding

11.     [appellant sub 2] woont op het perceel [locatie 2] en kan zich niet verenigen met de aanwijzing van clusterplaats op de locatie U216 voor 10 rolcontainers. Deze clusterplaats is gesitueerd voor haar woning, op zo’n 3,5 m afstand van de voorgevel. Tussen de clusterplaats en de woning van [appellant sub 2] bevindt zich haar voortuin die is afgescheiden met een groene haag.

Voorbereiding van het besluit

12.     [appellant sub 2] betoogt dat het college het besluit van 6 mei 2020 niet zorgvuldig heeft voorbereid. In dit verband voert zij aan dat het college niet heeft gereageerd op haar zienswijze waarin zij vraagt om het aantal rolcontainers van clusterplaats U216 te verminderen.

12.1.  Het college heeft het besluit voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Dat betekent, in dit geval en voor zover hier van belang, dat belanghebbenden tegen het ontwerp van het besluit schriftelijk of mondeling zienswijzen kunnen indienen. [appellant sub 2] heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

12.2.  De Afdeling stelt vast dat van de kant van het college in de e-mail van 17 maart 2020 aan [appellant sub 2] een reactie is gegeven op haar zienswijze. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat het college de zienswijzen samengevat weergeeft. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk en uitgebreid wordt ingegaan. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten van [appellant sub 2] niet in de besluitvorming van het college zijn betrokken. Het betoog kan daarom niet slagen. Dit laat onverlet dat de Afdeling hierna zal ingaan op de vraag of het college met inachtneming van de zienswijze van [appellant sub 2] in redelijkheid 10 rolcontainers heeft kunnen voorzien op de clusterplaats U216.

Aantal containers per clusterplaats

13.     [appellant sub 2] vreest hinder en een waardedaling van haar woning als gevolg van een volgens haar onredelijke verdeling van het aantal rolcontainers per clusterplaats bij haar in de straat De Bakker. In dit verband heeft [appellant sub 2] toegelicht dat aan de clusterplaats U216 voor haar woning 10 rolcontainers zijn toegewezen, terwijl aan de clusterplaatsen U217 en U218 verderop in de straat slechts respectievelijk 4 en 5 rolcontainers zijn toegewezen. De gemeente heeft deze ongelijke verdeling volgens [appellant sub 2] niet deugdelijk gemotiveerd. Ter zitting heeft [appellant sub 2] nader toegelicht dat het zicht op de weg bij het op- en afrijden van haar oprit wordt belemmerd door het grote aantal rolcontainers dat aan de clusterplaats voor haar woning - en die van haar buren - is toegewezen. Zij vreest hierdoor gevaarlijke verkeerssituaties die volgens haar kunnen worden voorkomen door de toewijzing van minder rolcontainers aan deze clusterplaats.

[appellant sub 2] heeft te kennen gegeven dat zij 7 rolcontainers op deze locatie wel aanvaardbaar acht. Zij heeft daartoe een herverdeling voorgesteld, waarbij het aantal rolcontainers gelijk over de verschillende clusterplaatsen wordt verdeeld. In dit kader heeft [appellant sub 2] toegelicht dat het voor de bewoners van [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] qua loopafstand nauwelijks verschil maakt of hun rolcontainer op clusterplaats U217 of U216 staat. Beide clusterplaatsen zijn goed bereikbaar en één rolcontainer van clusterplaats U217 zou kunnen worden doorgeschoven naar clusterplaats U218, aldus [appellant sub 2].

13.1.  Het college heeft toegelicht dat het de door [appellant sub 2] voorgestelde herverdeling onwenselijk vindt, aangezien buurtbewoners dan voorbij een nabijgelegen clusterplaats moeten lopen om de rolcontainer op een volgende clusterplaats neer te zetten. Dit zal volgens het college in de praktijk tot onduidelijkheden en meer overlast gaan leiden. Een gelijke verdeling van het aantal rolcontainers per clusterplaats is geen locatiecriterium, maar het college stelt hier in de belangenafweging wel rekening mee te hebben gehouden. De toewijzing van 10 rolcontainers aan de clusterplaats U216 vindt het college gerechtvaardigd, aangezien deze clusterplaats zich naast een steeg bevindt en daardoor ook dienst doet ten behoeve van de bewoners van een aantal woningen dat aan die steeg ligt. De bewoners van die woningen brengen via deze steeg de rolcontainer naar de clusterplaats U216 en hebben op deze manier de kortst mogelijke loopafstand, aldus het college.

13.2.  In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe het in de straat De Bakker tot de gekozen verdeling is gekomen van het aantal rolcontainers per clusterplaats. Hierdoor kan niet worden beoordeeld of het college in redelijkheid er voor heeft kunnen kiezen om 10 rolcontainers toe te wijzen aan locatie U216, terwijl aan andere clusterplaatsen in de straat 4 of 5 rolcontainers zijn toegewezen. De enkele omstandigheid dat clusterplaats U216 ook dienst doet ten behoeve van de bewoners van woningen die aan de naastgelegen steeg liggen, is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende om het aantal van 10 rolcontainers te rechtvaardigen. Zo is onder meer niet duidelijk of bij een andere toedeling van het aantal rolcontainers per clusterplaats in de straat (en/of de directe omgeving) de maximale streefafstand van 150 m dan wel 250 m, zoals bedoeld in locatiecriterium 4.4, zou worden overschreden, bijvoorbeeld bij de door [appellant sub 2] voorgestelde herverdeling. Ook is onduidelijk - zoals [appellant sub 2] ter zitting heeft gesteld - of en zo ja waarom het college in andere situaties waarbij ook een ongelijke verdeling van rolcontainers aan de orde was, wel in overleg is getreden en tot een oplossing is gekomen met buurtbewoners. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich ten aanzien van clusterplaats U216 dan ook onvoldoende vergewist van de relevante feiten en omstandigheden.

Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet op een deugdelijke motivering berust. Het betoog slaagt.

Bestuurlijke lus

14.     Op grond van artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

15.     Gelet op wat onder 13.2 is overwogen, is het besluit van 6 mei 2020 in zoverre genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college op de voet van artikel 8:51d van de Awb opdragen om het in overweging 13.2 geconstateerde gebrek in het besluit van 6 mei 2020 binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak te herstellen. Het college moet daartoe, met inachtneming van wat in die overweging is vermeld, ofwel het besluit van 6 mei 2020 alsnog deugdelijk motiveren, dan wel een ander besluit nemen. De Afdeling gaat er daarbij van uit dat het college alsnog met [appellant sub 2], die dus heeft aangegeven te kunnen instemmen met 7 in plaats van 10 rolcontainers op locatie U216, en andere buurtbewoners in overleg treedt om te bezien of tot een aanvaardbare oplossing kan worden gekomen.

16.     Gezien het geconstateerde gebrek zal de Afdeling de beroepsgrond over de gevreesde waardedaling nog niet bespreken. Deze beroepsgrond zal zo nodig in de einduitspraak besproken worden.

Het beroep van [appellanten sub 3]

Inleiding

17.     [appellanten sub 3] wonen op het perceel Hogeweg 96 en kunnen zich niet met de aanwijzing van de locatie van clusterplaats U586 verenigen. Deze locatie is gesitueerd op het trottoir aan de Veenislaan, tegenover de ingang van hun woning.

Voorbereiding van het besluit

18.     [appellanten sub 3] betogen dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid, aangezien zij door het college niet in de gelegenheid zijn gesteld om bezwaar te maken, zoals door een gemeenteambtenaar wel was gesteld aan de telefoon.

18.1.  Artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb luidt: "Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij: het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4."

18.2.  Het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Conform deze procedure zijn [appellanten sub 3] in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen.

18.3.  Gelet op artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb kon tegen het bestreden besluit geen bezwaar worden gemaakt. Het college heeft daartoe terecht geen gelegenheid geboden. Daarnaast is van de kant van het college in de aan het besluit ten grondslag gelegde zienswijzenbespreking en in de e-mail van 19 februari 2020 ingegaan op de door [appellanten sub 3] aangevoerde zienswijzen. [appellanten sub 3] konden vervolgens tegen het bestreden besluit in beroep bij de Afdeling. In zoverre ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het besluit van het college onzorgvuldig tot stand is gekomen.

Het betoog slaagt niet.

Doorgang en hinder

19.     [appellanten sub 3] voeren verder aan dat de aangewezen locatie de doorgang naar de voordeur en poort van hun woning belemmert. Ook vrezen zij geuroverlast te zullen ondervinden van het gebruik van de clusterplaats die in de onmiddellijke nabijheid van hun woonhuis is gesitueerd. Daarnaast vrezen zij voor hinder door ongedierte.

19.1.  Het college heeft toegelicht dat de aangewezen locatie U586 zich op het trottoir bevindt. Het trottoir heeft een breedte van ongeveer 3,7 meter en daarmee staat de clusterplaats volgens het college op afstand van het woonhuis. Ook heeft het college toegelicht dat er bij het aanleggen van de clusterplaats rekening wordt gehouden met de bereikbaarheid van de voordeur en de uitgang van de tuin van [appellanten sub 3].

19.2.  De Afdeling overweegt dat hetgeen [appellanten sub 3] hebben aangevoerd geen aanleiding biedt voor het oordeel dat deze hinder dusdanig zal zijn dat het college niet in redelijkheid tot de aangewezen locatie van clusterplaats U586 heeft kunnen komen. Hierbij neemt de Afdeling de toelichting van het college in het verweerschrift in aanmerking, die vervolgens niet is weersproken, dat de aangewezen locatie voor clusterplaats U586 zich op het trottoir bevindt, op enige afstand (ongeveer 3 meter) van de voordeur en de poort van [appellanten sub 3], zodat de doorgang naar de woning niet zal worden belemmerd. De door [appellanten sub 3] gevreesde hinder bestaat vooral uit de vrees voor ongedierte en de aanwezigheid van de rolcontainers buiten de daarvoor aangewezen tijdstippen. Het tegengaan van zwerfafval ter voorkoming van ongedierte is echter een kwestie van handhaving. Ditzelfde geldt voor het verkeerd aanbieden en/of buiten de daartoe aangewezen tijden plaatsen van de rolcontainers. Handhavingskwesties komen in deze procedure niet aan de orde.

Het betoog slaagt niet.

Parkeerplaatsen

20.     [appellanten sub 3] betogen verder dat gedurende twee dagen per week vier parkeerplaatsen niet gebruikt kunnen worden in verband met de aangewezen locatie voor clusterplaats U586. Dit achten zij niet wenselijk.

20.1.  Het college heeft toegelicht dat de clusterplaats grotendeels binnen 5 meter van een kruispunt ligt. Onder verwijzing naar het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) stelt het college dat het niet is toegestaan om binnen 5 meter van een kruispunt een voertuig te parkeren, zodat er slechts één parkeerplaats opgeofferd wordt op dagen en tijden dat de rolcontainers kunnen worden aangeboden op het trottoir. De Afdeling begrijpt het betoog van het college aldus dat als gevolg van het bestreden besluit slechts één parkeerplaats komt te vervallen en niet vier zoals door [appellanten sub 3] wordt gesteld. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze stelling van het college in het verweerschrift die vervolgens niet is weersproken, te twijfelen. Het college heeft toegelicht dat een parkeerplaats slechts vervalt ten behoeve van een clusterplaats indien het niet anders kan. Het vervallen van een parkeerplaats kon volgens het college in dit geval niet voorkomen worden, gelet op de beperkt beschikbare openbare ruimte. Hetgeen [appellanten sub 3] hebben aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

Het betoog slaagt niet.

Ophaalvoertuig

21.     [appellanten sub 3] voeren aan dat de Veenislaan te smal is, zodat het ophaalvoertuig er niet goed door kan rijden. Ook vrezen zij voor schade aan hun auto door het ophaalvoertuig.

21.1.  Het college heeft zich bij de vaststelling van het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er ter plaatse van de Veenislaan voldaan kan worden aan richtlijn 3.4, waarin staat opgenomen dat de clusterplaats zich in een straat bevindt die goed toegankelijk is voor het inzamelvoertuig. In de betwisting van dit standpunt ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het college. De Afdeling merkt daarbij op dat het college in het verweerschrift heeft toegelicht dat het ophaalvoertuig al maanden zonder problemen door de Veenislaan rijdt. [appellanten sub 3] hebben dit niet weersproken.

Het betoog slaagt niet.

Alternatieve locatie

22.     [appellanten sub 3] betogen tot slot dat het college de locatie voor de clusterplaats U586 niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen, omdat er een geschiktere alternatieve locatie aanwezig is. Zij wijzen in dit verband op de locatie waar de rolcontainers voorheen werden geplaatst.

22.1.  Het college heeft toegelicht dat de voorgaande locatie, de kruising Hogeweg/Verzetstraat 1940-1945, zich op een plek bevindt die niet goed bereikbaar is met een ophaalvoertuig met zijlader. De alternatieve locatie is daarnaast gelegen aan de andere zijde van de rijroute. Om ter plaatse te komen moet het ophaalvoertuig omrijden of achteruit rijden, hetgeen uit een oogpunt van verkeersveiligheid niet wenselijk is volgens het college. [appellanten sub 3] hebben dit niet gemotiveerd betwist. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het standpunt van het college dat een geschiktere alternatieve locatie dan de aangewezen locatie voor de clusterplaats U586 niet aanwezig is, onredelijk is.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

23.     Het beroep van [appellanten sub 3] is ongegrond. Deze uitspraak is voor wat hun beroepen betreft daarmee een einduitspraak.

Proceskosten en griffierecht

24.     Ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellanten sub 3] hoeft het college geen proceskosten te vergoeden.

25.     Voor wat betreft het beroep van [appellant sub 2] is deze uitspraak een tussenuitspraak. Ten aanzien van [appellant sub 2] wordt in de einduitspraak beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest van 6 mei 2020, kenmerk B2020.0107, ongegrond;

II.       draagt het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 2] op:

- om binnen 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak het in overweging 13.2 geconstateerde gebrek te herstellen:

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een nieuw of gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2021

749-928