Uitspraak 202100124/1/V6


Volledige tekst

202100124/1/V6.
Datum uitspraak: 22 september 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 december 2020 in zaak nr. 19/3382 in het geding tussen:

[appellante]

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2019 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellante] om haar het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.

Bij besluit van 14 mei 2019 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 december 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2021, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T. Nauta, is verschenen.

Overwegingen

1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.       [appellante] is geboren op [geboortedatum] 1978 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 6 februari 2012 is zij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking verblijf bij haar (toenmalige) echtgenoot. Zij hebben twee kinderen met de Nederlandse nationaliteit: [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2012, en [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2013. De staatssecretaris heeft deze vergunning bij besluit van 8 november 2017 met terugwerkende kracht ingetrokken met ingang van 9 januari 2017 en haar per 8 november 2017, op grond van artikel 20 van het VWEU, in het bezit gesteld van een verblijfsdocument EU/EER met de aantekening 'Familielid van een burger van de Unie' (hierna: een Chavez-Vilchezverblijfsrecht). Op 24 augustus 2018 heeft [appellante] verzocht om haar het Nederlanderschap te verlenen. De staatssecretaris heeft haar verzoek afgewezen. Volgens de staatssecretaris is een Chavez-Vilchezverblijfsrecht niet duurzaam en bestaan er daarom bedenkingen tegen het verblijf van [appellante] voor onbepaalde tijd in Nederland. Dat is gebaseerd op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN).

Hoger beroep

3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2272, ten onrechte heeft overwogen dat een Chavez-Vilchezverblijfsrecht niet kan worden aangemerkt als verblijf dat in aanmerking kan komen voor duurzaam verblijf in de zin van de Verblijfsrichtlijn. Daarom heeft de rechtbank ten onrechte geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen hierover te stellen aan het Hof van Justitie. [appellante] voert daarover aan dat het ontzeggen van verblijfszekerheid aan ouders van een Unieburger strijdig is met het Unierecht. Er bestaat volgens haar geen rechtvaardiging voor het verschil tussen een verblijfsrecht op basis van artikel 8 van het EVRM, dat volgens de staatssecretaris een niet-tijdelijk verblijfsrecht is, en een Chavez-Vilchezverblijfsrecht.

3.1.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 8, eerste lid, van de RWN volgt dat naturalisatie het recht van vestiging in Nederland meebrengt. Eerste vereiste voor de verlening van het Nederlanderschap is dan ook dat geen bezwaar bestaat tegen het verblijf van de verzoeker voor onbepaalde tijd in Nederland. Als een dergelijk bezwaar wel bestaat, kan een verzoek om naturalisatie niet worden ingewilligd (Kamerstukken II 1981, 16 947 (R 1181), nrs. 3-4, blz. 12). Gelet hierop en op de Handleiding RWN, moet de staatssecretaris in het kader van een naturalisatieverzoek aan de hand van het aan de verzoeker verleende verblijfsrecht beoordelen of bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland. Daarbij is van belang of het verblijfsrecht een tijdelijk of een niet-tijdelijk karakter heeft. Deze beoordeling strekt verder dan alleen de vraag of er een contra-indicatie is tegen het verblijf voor onbepaalde tijd.

3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:395, volgt uit de rechtspraak van het Hof dat een Chavez-Vilchezverblijfsrecht een afgeleid verblijfsrecht is dat als doel heeft het voorkomen dat een burger van de Unie geen gebruik kan maken van de rechten die horen bij het Unieburgerschap. Het verblijfsrecht van [appellante] is daarmee alleen gebaseerd op de afhankelijkheidsrelatie met haar Nederlandse kinderen. Dit verblijfsrecht eindigt in beginsel zodra haar kinderen meerderjarig worden of zodra geen van beide kinderen meer afhankelijk zijn van haar zorg. Op voorhand staat dus vast dat dit verblijfsrecht een tijdelijk karakter heeft. De vergelijking met het verblijfsrecht voor de uitoefening van gezinsleven op basis van artikel 8 van het EVRM gaat niet op, omdat dat verblijfsrecht gebaseerd is op eigen rechten die de desbetreffende vreemdeling heeft op bescherming van familie- of gezinsleven. Dat recht heeft geen inherent tijdelijk karakter en dus kan die vreemdeling na een bepaalde periode in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Om deze reden en omdat onbestreden is dat de artikelen 3.4 en 3.5 van het Vb 2000 niet van toepassing zijn op een Chavez-Vilchezverblijfsrecht, faalt ook het betoog van [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat dit verblijfsrecht meer gelijkenis vertoont met een verblijfsrecht op basis van artikel 8 van het EVRM dan met de tijdelijke verblijfsrechten genoemd in artikel 3.5, tweede lid, van het Vb 2000.

3.3.    Zoals de Afdeling verder in de uitspraak van 24 februari 2021 heeft overwogen, zijn de naturalisatieprocedure en de verblijfsrechtelijke procedure op de voet van de Vw 2000 gescheiden procedures. Vragen over toelating en verblijf horen daarom in beginsel thuis in een procedure op de voet van de Vw 2000. Anders dan [appellante] betoogt, moet de vraag of de staatssecretaris een Chavez-Vilchezverblijfsrecht als tijdelijk of niet-tijdelijk moet aanmerken in de zin van de Richtlijn langdurig ingezetenen worden beantwoord in een procedure op grond van Vw 2000 en niet op grond van de RWN. Gelet hierop en op het arrest van het Hof van 6 oktober 1982, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335, punt 10, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien tot het stellen van prejudiciële vragen, omdat die niet relevant zijn voor de oplossing van dit geschil.

3.4.    Het betoog faalt.

3.5.    Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er bedenkingen tegen het verblijf van [appellante] voor onbepaalde tijd zijn.

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.G.M. Laarhoven, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Laarhoven
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2021

850

BIJLAGE

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Artikel 8

1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en  gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

[…]

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Artikel 20

1. Er wordt een burgerschap van de Unie ingesteld. Burger van de Unie is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie komt naast het nationale burgerschap doch komt niet in de plaats daarvan.

2. De burgers van de Unie genieten de rechten en hebben de plichten die bij de Verdragen zijn bepaald. Zij hebben, onder andere,

a. het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven;

[…]

Rijkswet op het Nederlanderschap

Artikel 8

1. Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker

[…]

b. tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, geen bedenkingen bestaan;

[…].