Uitspraak 202105196/2/A3


Volledige tekst

202105196/2/A3.
Datum uitspraak: 9 september 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

de minister van Buitenlandse Zaken,

verzoeker,

tegen uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 juni 2021 in zaak nr. 20/6819 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk),

en

de minister.

Openbare zitting gehouden op 9 september 2021 om 11:45 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter

griffier: mr. B. Ley-Nell

Verschenen:

de minister, bijgestaan door I.S. IJserinkhuijsen en M.H.S. Gijzen;

[wederpartij], bijgestaan door [gemachtigde].

De minister heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat de minister geen nader besluit hoeft te nemen totdat op zijn hoger beroep is beslist.

De voorzieningenrechter

I.        wijst het verzoek af;

II.       veroordeelt de minister van Buitenlandse Zaken tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 748,00.

Daartoe wordt het volgende overwogen. Uitgangspunt is dat rechterlijke uitspraken moeten worden uitgevoerd. Hetgeen de minister naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding daar in dit geval anders over te oordelen, nu niet aannemelijk is dat uitvoering van de aangevallen uitspraak tot gevolgen zal leiden die niet ongedaan kunnen worden gemaakt, indien de uitspraak in hoger beroep niet wordt bevestigd. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de door de rechtbank gestelde termijn van 12 weken redelijkerwijs te kort was om een nieuw besluit te kunnen nemen. Daarnaast is het belang van een efficiënte en finale geschillenbeslechting gediend met het nemen van een besluit ter uitvoering van de uitspraak, aangezien dit besluit met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht door de Afdeling kan worden meegenomen bij de beoordeling van het hoger beroep. Het nemen van een nieuw besluit leidt er niet toe dat het belang van de minister bij de boordeling van zijn hoger beroep vervalt, omdat dat nieuwe besluit wordt genomen onder behoud van het standpunt van de minister in de bodemprocedure in hoger beroep.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Ley-Nell
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2021

597