Uitspraak 202101640/4/R3


Volledige tekst

202101640/4/R3.
Datum uitspraak: 14 september 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Hardinxveld-Giessendam,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Hardinxveld-Giessendam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "IJzergieterij" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld. [verzoeker] en anderen hebben eerder een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen.

Bij uitspraak van 10 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1195, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.

Bij besluit van 27 mei 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "IJzergieterij" gewijzigd vastgesteld.

[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] en anderen, de raad en [partij] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 31 augustus 2021, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd [gemachtigde] en bijgestaan door A. Menhart, rechtsbijstandverlener te Beesd, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.G.A. de Boer, advocaat te Baarn, G. de Jong, C. Nieuwenhuizen en M.F. Cheng, zijn verschenen. Verder is [partij] op de zitting als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plan voorziet onder andere in de bouw van 150 woningen, dienstverlening tot een maximum van 430 m2 en horeca tot een maximum van 140 m2. Het plangebied was voorheen in gebruik als bedrijventerrein.

3.       [verzoeker] en anderen wonen in het plangebied of in de omgeving van het plangebied. Zij verzetten zich tegen de voorziene woningen en voorzieningen in het plangebied en vrezen vooral voor bodemverontreiniging, wateroverlast en verkeersoverlast.

4.       Na de uitspraak van 10 juni 2021 heeft de raad een geconstateerde fout op de verbeelding van het op 21 januari 2021 vastgestelde plan, namelijk het verwisselen van de functieaanduidingen "vrijwaringszone - dijk 1" en "vrijwaringszone - dijk 2", hersteld. De raad heeft dit gedaan bij besluit van 27 mei 2021. Hij heeft het gewijzigde plan opnieuw ter inzage gelegd, ook omdat het plan, zoals dat was vastgesteld op 21 januari 2021 na de vaststelling tijdelijk niet digitaal beschikbaar was.

5.       Een herhaald verzoek om voorlopige voorziening kan slechts voor toewijzing in aanmerking komen als sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Zie de overweging 4 van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2910. Dit zijn feiten of omstandigheden die verzoekers ten tijde van het vorige verzoek niet bekend waren en redelijkerwijs ook niet bekend konden zijn of nieuwe feiten of omstandigheden van na de uitspraak van het vorige verzoek, die een herhaald verzoek rechtvaardigen. De voorzieningenrechter zal, rekening houdend met het besluit van 27 mei 2021, beoordelen of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herhaald verzoek om voorlopige voorziening in dit geval rechtvaardigen.

6.       [verzoeker] en anderen voeren als bezwaar van formele aard dat enkele onderzoeken aan het plan ten grondslag zijn gelegd die na de terinzagelegging van het ontwerpplan zijn opgesteld. Zij betogen dat daarmee aan belanghebbenden de mogelijkheid is ontnomen zich daartegen te richten in de zienswijzenfase. Volgens [verzoeker] en anderen is het op 21 januari 2021 vastgestelde plan wezenlijk anders dan het plan zoals dat als ontwerp ter inzage is gelegd, waardoor opnieuw de uniforme openbare voorbereidingsprocedure had moeten worden doorlopen. Omdat dit niet is gebeurd, heeft de raad geen goede belangenafweging kunnen maken, zo betogen [verzoeker] en anderen.

6.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat dit betoog niet berust op nieuwe feiten of omstandigheden van na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juni 2021. Dit betekent dat in deze uitspraak niet op dit betoog wordt ingegaan.

7.       [verzoeker] en anderen betogen dat in de kennisgeving van het besluit van 27 mei 2021 staat dat de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing is, wat leidt tot benadeling. Zij wijzen er bijvoorbeeld op dat de Afdeling in een dergelijke zaak binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak moet doen. Hierdoor is er geen ruimte voor de Afdeling om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak in te schakelen, zo betogen [verzoeker] en anderen.

7.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat de Afdeling de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak zal inschakelen als zij dit nodig vindt, ook in een zaak waarop de Chw van toepassing is verklaard.

8.       [verzoeker] en anderen wijzen erop dat de advocaat van de raad ook optreedt als advocaat van [partij]. Dit doet bij hen het vermoeden rijzen dat deze advocaat ook al in de zienswijzefase de belangen behartigde van zowel de raad als [partij]. Volgens [verzoeker] en anderen wekt dit op zijn minst de schijn van partijdigheid.

8.1.    De enkele omstandigheid dat mevrouw De Boer in de beroeps- en verzoekprocedures de belangen behartigt van zowel de raad als [partij] kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet leiden tot de conclusie dat de besluitvorming in zoverre niet zorgvuldig tot stand is gekomen of ondeugdelijk is gemotiveerd. Het gebeurt vaker, vooral uit kostenoogpunt, dat een advocaat de belangen behartigt van een gemeenteraad en een initiatiefnemer wanneer hun belangen parallel lopen aan elkaar.

9.       [verzoeker] en anderen betogen dat in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juni 2021 de gevolgen van het plan voor het woon- en leefklimaat sectoraal zijn beoordeeld, terwijl integraal had moeten worden bekeken wat de gevolgen van het plan zijn op het welzijn en de gezondheid van mens en dier. Dit zien [verzoeker] en anderen als een gebrek.

9.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat [verzoeker] en anderen niets nieuws naar voren hebben gebracht over de aspecten waterhuishouding, bodem, verkeer, geluidsoverlast en groepsrisico. De voorzieningenrechter overweegt dat het zijn taak is om te beoordelen of verzoekers aannemelijk hebben gemaakt dat zich vanwege de naar voren gebrachte aspecten onomkeerbare gevolgen zullen voordoen, indien het vaststellingsbesluit niet wordt geschorst. In de bodemprocedure zal de Afdeling overgaan tot een integrale beoordeling. Waar het betreft het betoog van [verzoeker] en anderen dat gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid kan leiden tot het realiseren van meer dan 150 woningen, terwijl de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken uitgaan van een maximum van 150 woningen, stelt de voorzieningenrechter vast dat de raad ter zitting heeft opgemerkt dat in ieder geval tijdens de behandeling van het beroep geen gebruik zal worden gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid.

10.     [verzoeker] en anderen hebben geen andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht die dateren van na de uitspraak van het vorige verzoek om een voorlopige voorziening en die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigen.

11.     Gelet op het voorgaande wordt het verzoek afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2021