Uitspraak 202102275/1/R4


Volledige tekst

202102275/1/R4.
Datum uitspraak: 15 september 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2020 heeft het college zijn beslissing om op 17 september 2020 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 22 maart 2021 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2021, waar alleen het college, vertegenwoordigd door D. Khougiani, is verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een papieren tas met oud papier die op 17 september 2020 is aangetroffen naast een papiercontainer ter hoogte van de Fluwelen Burgwal 58 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de papieren tas verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een tot haar herleidbaar poststuk is aangetroffen. Het poststuk is een aan haar geadresseerd exemplaar van het tijdschrift Margriet.

2.       [appellante] betwist dat de aangetroffen papieren tas met oud papier van haar afkomstig is. Zij stelt dat zij het daarin aangetroffen tijdschrift nooit heeft ontvangen op haar adres en licht daarbij toe dat zij een tijdschrift waar zij een abonnement op heeft, niet ongelezen en nog in het plastic zou weggooien. Verder stelt zij dat zij het hele jaar niet in Den Haag is geweest en dat zij de plek waar de papieren tas is aangetroffen niet kent. Zij wijst erop dat zij bij haar woning drie minicontainers heeft voor papier-, plastic- en gft-afval en gebruik kan maken van een ondergrondse restafvalcontainer die werkt met een pasje. Zij stelt dat zij dan ook geen reden heeft om helemaal naar Den Haag te gaan om daar een nog in plastic omhuld tijdschrift weg te gooien.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Door het daarin aangetroffen tijdschrift is de papieren tas tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de papieren tas verkeerd heeft aangeboden. De omstandigheid dat de papieren tas op grote afstand, ongeveer 45 km met de auto, van haar woning is aangetroffen, maakt op zichzelf niet aannemelijk dat zij niet de overtreder is. In samenhang met andere omstandigheden kan aan deze grote afstand echter wel betekenis toekomen bij de beantwoording van de vraag of zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet degene is geweest die de papieren tas verkeerd heeft aangeboden. Een andere omstandigheid in dit geval is dat [appellante] bij haar woning in Zuidland beschikking heeft over onder meer een minicontainer voor papierafval, waar zij in beginsel gebruik van zal maken, zodat zij geen reden heeft om haar papierafval mee te nemen om ergens anders ter inzameling aan te bieden. Daarnaast is op de foto's bij het controlerapport bij het besluit van 12 oktober 2020 te zien dat het aangetroffen tijdschrift nog in plastic zit. De stelling van [appellante] dat zij een tijdschrift waar zij een abonnement op heeft, niet ongelezen zou weggooien, is op voorhand niet onaannemelijk. Gelet hierop is het tot op zekere hoogte aannemelijk dat zij het aangetroffen tijdschrift niet heeft ontvangen. Het college heeft er in het verweerschrift op gewezen dat op de foto's bij het controlerapport te zien is dat [appellante] wordt verwelkomd als nieuwe abonnee. Volgens het college is het onwaarschijnlijk dat zij geen contact zou hebben opgenomen met Margriet in het geval dat zij dit eerste exemplaar niet zou hebben ontvangen. Omdat niet is gebleken dat zij dat heeft gedaan, is het volgens het college onwaarschijnlijk dat zij het in de papieren tas aangetroffen exemplaar niet heeft ontvangen. De Afdeling volgt dit standpunt van het college niet. Juist omdat het om een eerste exemplaar van een nieuw abonnement gaat, is het niet onwaarschijnlijk dat [appellante] niet wist dat zij dit exemplaar al ontvangen had moeten hebben en daarom geen melding heeft gedaan van het niet ontvangen ervan. Toen zij door het besluit van 12 oktober 2020 ervan op de hoogte was geraakt dat zij een exemplaar van het tijdschrift niet had ontvangen, had zij geen reden meer om contact op te nemen met Margriet, omdat op de foto's bij het controlerapport te zien is dat het tijdschrift wel aan haar was verzonden.

Hoewel de hiervoor besproken omstandigheden elk afzonderlijk niet aannemelijk maken dat [appellante] niet degene is geweest die de papieren tas verkeerd heeft aangeboden, is het gelet op de combinatie van deze omstandigheden wel aannemelijker dat zij het tijdschrift niet heeft ontvangen en dat de aangetroffen papieren tas niet van haar afkomstig is, dan dat zij degene is geweest die de papieren tas met daarin het ongelezen tijdschrift naast de papiercontainer in Den Haag heeft gezet. Het college heeft haar dan ook ten onrechte als overtreder aangemerkt in het primaire besluit van 12 oktober 2020 en heeft dit besluit ten onrechte niet herroepen bij het besluit op bezwaar van 22 maart 2021.

Het betoog slaagt.

3.       Het beroep is gegrond. Het besluit van 22 maart 2021 moet worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 12 oktober 2020 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit heeft tot gevolg dat als [appellante] het bedrag van € 126,00 al heeft betaald, de gemeente dit bedrag zal moeten terugbetalen.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 22 maart 2021, kenmerk B.4.20.3669.001;

III.      herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 12 oktober 2020, kenmerk 03712W2A20;

IV.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 49,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2021