Uitspraak 201906716/1/A3


Volledige tekst

201906716/1/A3.
Datum uitspraak: 8 september 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Utrecht,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 juli 2019 in zaak nr. 19/105 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2017 heeft de burgemeester aan [vergunninghouder] een exploitatievergunning verleend voor exploitatie van een hotel aan de [locatie 1] te Utrecht.

Bij besluit van 10 december 2018 heeft de burgemeester het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, onder toevoeging van [locatie 2] aan het adres op de vergunning.

Bij uitspraak van 17 juli 2019 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2021, waar [appellant], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. N. Verkerk, zijn verschenen.

Na sluiting van het onderzoek op de zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend om [appellant] in de gelegenheid te stellen inzage in het procesdossier te verkrijgen. Hij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Geen van de partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht opnieuw op een zitting te worden gehoord. De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek opnieuw gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Bij het besluit van 13 november 2017 heeft de burgemeester aan [vergunninghouder] een exploitatievergunning verleend voor exploitatie van een hotel aan de [locatie 1]. Het gaat om een hotel met zes kamers, gelegen op de eerste en tweede verdieping van het betrokken pand. Bij het besluit van 10 december 2018 heeft de burgemeester de verlening van de vergunning gehandhaafd, onder toevoeging van het eerder abusievelijk weggelaten [locatie 2] aan het adres op de vergunning. Het pand waarin het hotel is gevestigd heeft twee huisnummers.

Inzage in de processtukken

2.       [appellant] heeft aangevoerd dat hij ten onrechte geen gelegenheid heeft gehad om inzage in de processtukken te krijgen.

2.1.    De Afdeling heeft (bij brief van 24 maart 2021) aan partijen laten weten dat het onderzoek is heropend om [appellant] in de gelegenheid te stellen fysiek inzage te krijgen in het procesdossier, overeenkomstig zijn verzoek daartoe. De Afdeling heeft, nadat zij constateerde dat [appellant] geen contact had opgenomen om een afspraak voor de inzage te plannen, aan hem bij brief van 12 mei 2021meegedeeld dat hij alsnog, tot uiterlijk 9 juli 2021, telefonisch een afspraak kon maken om het dossier bij de Raad van State in te zien. De Afdeling heeft daarbij aangegeven dat, indien vóór 10 juli 2021 geen reactie van [appellant] zou zijn ontvangen, het er voor wordt gehouden dat [appellant] om hem moverende redenen alsnog heeft afgezien van de door hem verzochte inzage. Daarop is ook deze termijn ongebruikt verstreken. Gelet hierop gaat de Afdeling ervan uit dat [appellant] zijn aanvankelijk geuite wens het procesdossier in te kunnen zien niet langer handhaaft. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling geen aanknopingspunt om te oordelen dat [appellant] onvoldoende in de gelegenheid is gesteld de processtukken in te zien.

Het betoog dat daarop ziet, slaagt niet.

Procedure bij Nationale Ombudsman

3.       [appellant] heeft aangevoerd dat de onderhavige zaak aangehouden had moeten worden, totdat de Nationale Ombudsman zich heeft uitgesproken over de klacht die [appellant] heeft ingediend over de handelswijze van de gemeente Utrecht.

3.1.    De Afdeling merkt op dat het toetsingskader van de Nationale Ombudsman over de bejegening van burgers door overheden een andere is dan het toetsingskader van de Afdeling in een hoger beroepszaak terzake van een vergunningverlening. De uitkomst van de procedure bij de Nationale Ombudsman is in zoverre niet relevant voor het oordeel over de rechtmatigheid van de onderhavige vergunningverlening. Alleen al hierom bestaat geen grond om op de uitkomst van de procedure bij de Nationale Ombudsman te wachten.

Het betoog slaagt niet.

Woon- en leefklimaat

4.       [appellant] heeft aangevoerd dat de exploitatie van het hotel zal leiden tot een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van zijn woon- en leefklimaat.

[appellant] heeft er hierbij op gewezen dat sommige hotelgasten ten onrechte - in strijd met een recht van overpad - gebruik maken van een poort, en hun fietsen in of nabij zijn tuin stallen. [appellant] stelt dat hij hierdoor overlast ervaart.

4.1.    Volgens artikel 9, eerste lid, onder d, van de Horecaverordening Utrecht 2015 weigert de burgemeester de exploitatievergunning indien naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat, de openbare orde of veiligheid in de omgeving van het horecabedrijf op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat sprake is van een kleinschalig hotel. Ook staat voldoende vast dat het aantal kamers ten opzichte van de op grond van het bestemmingsplan al toegestane uitoefening van een Bed & Breakfast (met maximaal 4 kamers) slechts beperkt toeneemt. Verder is van belang dat het hotel wordt gevestigd in een centrum-stedelijke omgeving. Voor zover [appellant] meent dat er sprake is van overlast door fout geparkeerde fietsen, kan hij de gemeente om handhaving vragen. Ook het gestelde handelen in strijd met een recht van overpad ziet niet op de vergunningverlening en is door de rechtbank terecht niet in haar beoordeling betrokken.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank onder deze omstandigheden terecht geoordeeld dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat van [appellant].

Het betoog slaagt niet.

Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018

5.       Voor zover [appellant] heeft betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat de vergunningverlening voor exploitatie van het kleinschalige hotel in strijd is met het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018 overweegt de Afdeling het volgende. Onder verwijzing naar de uitspraak van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1882, is van strijd met het Ontwikkelingskader geen sprake is, aangezien dit geen betrekking heeft op hotels, maar op overige horeca. Het betoog slaagt niet.

Verwijzing naar de gronden die bij de rechtbank zijn aangevoerd

6.       [appellant] heeft in hoger beroep verder verwezen naar de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd.

7.       De Afdeling stelt vast dat de rechtbank gemotiveerd is ingegaan op de door [appellant] naar voren gebrachte beroepsgronden en deze heeft verworpen. [appellant] heeft, buiten hetgeen hiervoor is beoordeeld, verder niet concreet toegelicht waarom het oordeel van de rechtbank onjuist is. Daarom geeft het aangevoerde geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

9.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2021

620.