Uitspraak 202103666/2/R4


Volledige tekst

202103666/2/R4.
Datum uitspraak: 1 september 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker] handelend onder de naam [bedrijf] (hierna: [verzoeker]), wonend te De Meern, gemeente Utrecht, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:

1.       het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,

2.       Modelvliegclub Midden Nederland (hierna: MVC), gevestigd te Zeist,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 29 april 2021 in zaak nrs. 21/999 en 21/1042 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2019 heeft het college aan MVC een nieuwe tijdelijke vergunning verleend voor het gebruik van het perceel Ringkade 35 te Utrecht als modelvliegclub voor de periode tot 1 december 2021.

Bij besluit van 16 februari 2021 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 april 2021 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 februari 2021 vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daarbij heeft de rechtbank een voorlopige voorziening getroffen inhoudende dat MVC tot zes weken na de bekendmaking van de nieuwe beslissing op bezwaar in het kwart van de vliegcirkel gelegen tussen de Ringdijk en het vliegveld op ten minste 20 meter hoogte moet vliegen.

Tegen deze uitspraak hebben het college en MVC hoger beroep ingesteld.

Het college heeft bij besluit van 6 juli 2021 het bezwaar van [verzoeker] nogmaals ongegrond verklaard.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

MVC en [verzoeker] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 augustus 2021, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. M. van Duijn, advocaat te Den Haag, [gemachtigde A] en [gemachtigde B], deskundige, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Ossel, zijn verschenen. Voorts is MVC, vertegenwoordigd door [gemachtigde C], [gemachtigde D] en [gemachtigde E], ter zitting gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Bij besluit van 10 juli 2019 heeft het college aan MVC een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het inrichten en gebruiken van een perceel voor een modelvliegclub. Op grond van deze vergunning mogen de leden van MVC vliegen met modelvliegtuigen, maar alleen binnen een bepaalde vliegcirkel. In de eerder aan MVC verleende tijdelijke omgevingsvergunning van 28 juli 2014 was als voorschrift opgenomen dat ten minste op een hoogte van 20 meter boven andere percelen moet worden gevlogen. De rechtbank heeft overwogen dat weliswaar geen minimum vlieghoogte is voorgeschreven in de wet, maar indien een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) wordt verleend, wel sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening. In dat kader is van belang dat de omliggende percelen door de verleende omgevingsvergunning niet gehinderd worden in hun (agrarische) gebruik conform het bestemmingsplan. In zoverre acht de rechtbank het opnemen van een minimale vlieghoogte buiten het perceel van MVC  relevant in het kader van een goede ruimtelijke ordening en de Wabo biedt daar volgens de aangevallen uitspraak ook een grondslag voor. Het college mocht het hoogtevoorschrift naar het oordeel van de rechtbank daarom zonder nadere motivering niet schrappen.

In het nader genomen besluit van 6 juli 2021 heeft het college nogmaals geen hoogtevoorschrift opgenomen.

3.       [verzoeker] is eigenaar van twee percelen die gedeeltelijk binnen de vliegcirkel liggen. Hij heeft een agrarisch bedrijf met koeien. Deze koeien zijn niet onthoornd. Hij heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend zodat in afwachting van de behandeling van de hoofdzaak niet lager dan 20 meter boven zijn perceel wordt gevlogen ter voorkoming van overlast voor zijn koeien. Volgens [verzoeker] kunnen zijn koeien schrikken van de modelvliegtuigen en elkaar en anderen, zoals hij of zijn personeel, met hun hoorns verwonden.

MVC heeft nader toegelicht dat zij hinder ondervindt van een hoogtebeperking omdat zij daardoor niet optimaal gebruik kan maken van haar vliegveld en bovendien soms boven de parkeerplaats van het terrein moet aanvliegen voor het landen of opstijgen wat tot gevaarlijke situaties zou kunnen leiden. Daarnaast heeft MVC ter zitting nader toegelicht dat in haar reglementen ook voorschriften zijn opgenomen ter bescherming van buurpercelen waaraan haar leden zich moeten houden bij het vliegen binnen de vliegcirkel.

Geschil

4.       Partijen houdt verdeeld of het ontbreken van een hoogtebeperking voor vliegen boven het perceel van [verzoeker] in de bij besluit van 10 juli 2019 verleende omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college en MVC stellen zich op het standpunt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een hoogtebeperking niet nodig is omdat het opnemen van het voorschrift met die beperking in de eerdere omgevingsvergunning van 28 juli 2014 slechts een handreiking was van MVC richting [verzoeker], niet is gebaseerd op enig wettelijk voorschrift of wetenschappelijk onderzoek, het al verboden is personen of zaken in gevaar te brengen en in het veldreglement staat dat het verboden is te vliegen in de richting van mensen of dieren. Daarnaast is nader toegelicht door het college en MVC dat het voorschrift in de praktijk lastig te handhaven bleek, omdat het lastig te controleren is of een modelvliegtuig boven of onder de 20 meter vliegt. Daarom wordt wanneer het voorschrift geldt voor de zekerheid helemaal niet boven de percelen van [verzoeker] gevlogen. Dat beperkt de vliegmogelijkheden van de leden. De deskundige van [verzoeker] heeft ter zitting van de voorzieningenrechter onder verwijzing naar zijn memo van 12 augustus 2021 uitgelegd dat de koeien van [verzoeker] niet zijn onthoornd en met hun kalveren in de wei lopen en wel zullen reageren op overvliegende modelvliegtuigen. [verzoeker] heeft betoogd dat de onderzoeken over de effecten van modelvliegtuigen op koeien waarop het college en MVC zich beroepen niet deugdelijk zijn uitgevoerd en niet representatief zijn voor de situatie met zijn koeien. Deze kwestie zal in de hoofdzaak nader moeten worden onderzocht.

Beoordeling verzoek

5.       De voorzieningenrechter is van mening dat het geschil nader onderzoek vergt waartoe een procedure met betrekking tot een verzoek om een voorlopige voorziening zich niet leent.

De voorzieningenrechter acht het niet uitgesloten dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven omdat het voorschrift, anders dan het college en MVC stellen, de goede ruimtelijke ordening kan dienen. Zo is in de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1892, het opnemen van de vlieghoogtebeperking van 20 meter boven andere percelen van belang geacht bij de beantwoording van de vraag of het college, gelet op alle bij het besluit betrokken belangen, in redelijkheid de omgevingsvergunning van 28 juli 2014 heeft kunnen verlenen en is de hoogtebeperking ook aan de orde gesteld bij de beoordeling van de milieugevolgen van het besluit. Bovendien acht de voorzieningenrechter het, gelet op het ontbreken van  nieuwe argumenten voor het niet alsnog opnemen van het voorschrift naar aanleiding van het bezwaar van [verzoeker], niet uitgesloten dat het besluit van 6 juli 2021 uiteindelijk niet in stand zal blijven.

6.       Gelet op het voorgaande en het belang van [verzoeker] bij een veilig gebruik van zijn agrarische percelen ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorziening te treffen in afwachting van de behandeling van de hoofdzaak. Daarbij is van belang dat uit de ter zitting gegeven toelichting van MVC niet blijkt dat zij geen gebruik kan maken van haar perceel, maar dat slechts sprake is van een verminderd gebruiksgenot. Daarbij is ook van belang dat het vliegreglement van MVC het verbiedt om te vliegen in richting van mensen of dieren, zodat in zoverre al een beperking van het gebruik van het vliegveld bestaat.

De voorzieningenrechter ziet aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat op ten minste 20 meter hoogte boven het perceel van [verzoeker] moet worden gevlogen tot uitspraak is gedaan in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter heeft zich gezien de discussie tussen partijen over de handhaafbaarheid van het voorschrift afgevraagd of een ander voorschrift niet zinvoller is. De voorzieningenrechter geeft partijen mee hier voor de behandeling van de hoofdzaak op zitting over na te denken.

7.       Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

8.       Het college moet de proceskosten vergoeden. De voorzieningenrechter overweegt over de gevraagde verletkosten voor de deskundige dat forfaitair vier uur voor vergoeding in aanmerking komt met een tarief van € 91,30 per uur. Voor zover [verzoeker] heeft verzocht om vergoeding van de gemaakte kosten voor een deskundigenrapport, overweegt de voorzieningenrechter dat de memo van 12 augustus 2021 mede is opgesteld voor de voorlopige voorzieningenprocedure en ook van betekenis is geweest voor de beslissing op het verzoek van [verzoeker]. Die kosten komen daarom voor vergoeding in aanmerking. Volgens de opgave op het proceskostenformulier heeft de deskundige van [verzoeker] 3 uren besteed aan het opstellen van de memo van 12 augustus 2021. Dit aantal komt de voorzieningenrechter niet onredelijk voor. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor het opstellen van het deskundigenrapport worden daarom vastgesteld op € 273,90. Voorts komen de reiskosten van [verzoeker] en de deskundige voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat boven het perceel van [verzoeker] op ten minste 20 meter hoogte moet worden gevlogen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak;

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.210,64 (zegge: tweeduizend tweehonderdtien euro en vierenzestig cent) ), waarvan € 1.496,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, € 684,97 aan kosten voor een deskundige en € 29,67 aan reiskosten voor [verzoeker];

III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 (zegge: honderdeenentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2021

700.