Uitspraak 202102497/3/A2


Volledige tekst

202102497/3/A2.
Datum beslissing: 25 augustus 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:

de minister van Infrastructuur en Waterstaat,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 4 maart 2021 in zaken nrs. 19/1001, 1006, 1165, 1168, 1877, 4067, 4071, 4072, 4073 en 4384 in de gedingen tussen:

1.       Brancheorganisatie Kinderopvang e.a., gevestigd te Zoetermeer

2.       Kinderwoud beheer B.V., gevestigd te Heerenveen

3.       Stintum Holding B.V., gevestigd te Bilthoven

4.       [wederpartij sub 4], tevens handelend onder de naam Kinderstraat te Almere

5.       MIKZ kinderopvang B.V., gevestigd te Sprang-Capelle,

en

de minister,

Procesverloop

De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 4 maart 2021.

De minister heeft de vertrouwelijke versies van een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb meegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft de volgende stukken:

1.       aanvraag fabrikant om aanwijzing Stint van 28 juli 2011 en besluit minister van 14 november 2011;

2.       testrapport RDW over aanwijzing Stint van 20 september 2011;

3.       rapport NFI van 28 september 2018;

4.       verslag van 3 oktober 2018 van gesprekken op 29 en 30 september 2018 met de fabrikant en diens advocaat;

5.       onderzoeksverslag inspecteur producttoezicht 2 van de ILT van 5 oktober 2018;

6.       onderzoeksverslag teamleider producttoezicht 2 van de ILT van 5 oktober 2018;

7.       informatie en bevindingen derden, t.w. bedrijf waar de Stint gebruikt wordt voor goederenvervoer (inclusief usb-stick);

8.       informatie en bevindingen derden, t.w. kinderdagverblijf in  Amsterdam;

9.       informatie en bevindingen derden, t.w. kinderdagverblijf elders in Nederland;

10.     ILT-rapport Onderzoek Stint, modificaties en modellen van 11 december 2018 (integrale versie);

11.     TNO-rapport Technisch onderzoek Stint (integrale versie), en

12.     TNO-rapport Analyse verbetervoorstellen BSO-Stint (integrale versie).

Overwegingen

1.       De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van deze stukken kennis zal nemen.

Beoordelingsmaatstaf

2.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het (hoger) beroep relevante informatie. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

Bij de beoordeling van een verzoek om beperkte kennisneming speelt de betekenis van het stuk voor het oordeel van de rechter in de hoofdzaak en de procespositie van partijen een belangrijke rol. Verder is daarbij van belang of de partij aan wie kennisneming van een stuk wordt onthouden door de beperkte kennisneming wezenlijk in zijn procesvoering wordt belemmerd. Daarnaast gaat het bij de beslissing over een verzoek om beperkte kennisneming niet om de vraag of het stuk openbaar moet worden, dat wil zeggen voor iedereen toegankelijk, dus ook voor anderen dan procespartijen, maar om de vraag of gewichtige redenen bestaan, die zich tegen kennisneming van het stuk door alle partijen in het geding verzetten. Daarbij wordt geen rekening gehouden met eventuele belanghebbenden die geen partij zijn maar die mogelijk in de loop van de procedure als partij zouden kunnen worden toegelaten. Na het toelaten van een nieuwe partij kan de verzoeker om die reden opnieuw een verzoek om beperkte kennisneming doen. Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1367, onder 7 en 8.

De onleesbaar gemaakte tekstgedeelten

3.       Stuk 1 bevat de aanvraag om aanwijzing van de Stint van de fabrikant van de Stint van 28 juli 2011 en het besluit van de minister tot aanwijzing van de Stint van 14 november 2011. In de geschoonde versie van de aanvraag zijn de namen van de aanvragers, een e-mailadres, een telefoonnummer en een handtekening onleesbaar gemaakt. In de geschoonde versie van het aan de aanvragers gerichte besluit zijn de namen van de aanvragers niet onleesbaar gemaakt. Daarin zijn de naam, telefoonnummers en functie van een contactpersoon van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: het ministerie) en de naam en handtekening van de behandelend ambtenaar wel onleesbaar gemaakt.

Stuk 2 bevat een testrapport van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) van 20 september 2011. In de geschoonde versie van het testrapport zijn het VIN-nummer en de naam van de opsteller van het rapport onleesbaar gemaakt.

Stuk 3 bevat een brief van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) aan de politie-eenheid Oost-Brabant van 28 september 2018. In de geschoonde versie van die brief zijn de naam van de geadresseerde, de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres van een contactpersoon van het NFI, twee anderen namen en de namen van de opstellers van de brief onleesbaar gemaakt.

Stuk 4 bevat een verslag van een gesprek van enkele medewerkers van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van het ministerie met de fabrikant van de Stint en diens  advocaat van 3 oktober 2018. In de geschoonde versie zijn de namen van de medewerkers van de ILT onleesbaar gemaakt.

Stuk 5 en stuk 6 bevatten elk een chronologisch verslag van onderscheidenlijk een inspecteur en een teamleider van de ILT over het onderzoek van de Stint. In de geschoonde versies van stuk  5 en stuk 6 zijn de namen van de opstellers en andere medewerkers van de ILT, tekstgedeelten over het ongeval en de daarbij betrokken Stint en het onderzoek naar het ongeval onleesbaar gemaakt.

Stukken 7, 8 en 9 bevatten rapporten over de verstrekking van politiegegevens, e-mails en processen-verbaal (pv’s) van de politie-eenheid Oost-Brabant en verklaringen van derden. In de geschoonde versies van deze stukken zijn registratienummers, namen en andere gegevens van politiefunctionarissen, gegevens en verklaringen van derden en namen van bedrijven onleesbaar gemaakt.

Stuk 10 bevat het ILT-rapport ‘Onderzoek Stint, modificaties en modellen’ van 11 december 2018 met bijlagen. In de geschoonde versie zijn namen en andere gegevens van ambtenaren van het ministerie, namen en andere gegevens van medewerkers van de ILT, gegevens van derden, namen van bedrijven en identificatienummers en codes onleesbaar gemaakt.

Stukken 11 en 12 bevatten twee TNO-rapporten. In de geschoonde versies van deze stukken zijn de namen van de auteurs van de rapporten, de projectnummers en identificatienummers onleesbaar gemaakt.

Persoonsgegevens; verklaringen bij de politie

4.       De minister heeft verzocht om beperkte kennisneming van de namen en andere persoonsgegevens van ambtenaren, externe onderzoekers en derden in de stukken 1 tot en met 12. De minister stelt zich op het standpunt dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de ambtenaren die zijn betrokken bij de verschillende onderzoeken naar de Stint, externe onderzoekers en derden, onder wie een werknemer van de fabrikant van de Stint, zwaarder weegt dan het belang van de andere partijen om volledig kennis te nemen van deze bijlagen. Sinds het ongeval met de Stint in Oss op 20 september 2018 staat deze zaak  volop in de publieke belangstelling en is er veel media-aandacht voor. De minister wil voorkomen dat de andere partijen de identiteit van de betrokken ambtenaren, onderzoekers van TNO en derden uit de stukken kunnen afleiden, waardoor deze actief kunnen worden benaderd over de nog lopende en afgesloten onderzoeken en procedures. De andere partijen hebben slechts belang bij kennisneming van de functies van de betrokken ambtenaren en externe onderzoekers. De namen van de ambtenaren en onderzoekers zijn voor de andere partijen niet relevant. De minister acht ook kennisneming van de namen van medewerkers van bedrijven en instellingen in de stukken niet relevant voor de andere partijen. Volgens de minister is niet gebleken dat de andere partijen in de hoofdzaak een specifiek belang hebben bij kennisneming van de namen en andere persoonsgegevens in deze bijlagen.

De minister heeft aan het verzoek om beperkte kennisneming van de onleesbaar gemaakte gegevens in de stukken 7, 8 en 9, voorts ten grondslag gelegd dat dit onder meer gegevens en verklaringen van melders bij de politie betreft. Volgens de minister moeten melders bij de politie erop kunnen vertrouwen dat hun anonimiteit bij meldingen bij de politie gewaarborgd blijft. De minister wil voorkomen dat de andere partijen de identiteit van de melders uit de stukken kunnen afleiden en de melders actief zullen benaderen. De minister heeft de melders voorafgaand aan de indiening bij hun meldingen in de voorlopige-voorzieningsprocedure bij de rechtbank Midden-Nederland en in de bezwaarprocedure vertrouwelijkheid van persoonsgegevens toegezegd. Als de gegevens van de melders niet geheim blijven, kan dat ernstige negatieve gevolgen hebben voor de bereidheid van derden om in de toekomst mogelijke onrechtmatigheden en misstanden te melden. Naast de belangen van de melders rechtvaardigt ook het belang van de opsporing van strafbare feiten door de politie en het belang van inspectie, controle en toezicht door de minister en de ILT volgens de minister beperkte kennisneming.

5.       Aangezien in de geschoonde versie van het besluit van de minister van 14 november 2011, waarin naar de aanvraag van 28 juli 2011 is verwezen, de namen van de aanvragers niet onleesbaar zijn gemaakt, bestaat geen grond voor beperkte kennisneming van deze namen in de aanvraag van 28 juli 2011. Evenmin bestaat grond voor beperkte kennisneming van de functie van de contactpersoon van het ministerie, vermeld boven het besluit van 14 november 2011. De Afdeling zal het verzoek om beperkte kennisneming in zoverre afwijzen.

In de stukken 1 tot en met 12 zijn verder namen en andere persoonsgegevens van ambtenaren van het ministerie en de ILT, externe onderzoekers, politiefunctionarissen en werknemers van bedrijven vermeld. De stukken 7, 8 en 9 bevatten tevens persoonsgegevens van melders bij de politie en de inhoud van de meldingen. De Afdeling heeft ook kennis genomen van de usb-stick, gevoegd bij stuk 7. In dit geval weegt het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van deze personen en wat de stukken 7, 8 en 9 betreft ook het belang van de opsporing van strafbare feiten door de politie en inspectie, controle en toezicht door het ministerie en de ILT, zwaarder dan het belang van de andere partijen om van deze gegevens kennis te nemen. De Afdeling acht daarom het verzoek om beperkte kennisneming van deze gegevens in de stukken 1 tot en met 12 en op de usb-stick gerechtvaardigd.

Lopend politieonderzoek

6.       De minister heeft verzocht om beperkte kennisneming van gegevens over het ongeluk in Oss in tekstgedeelten in de stukken 5 en 6. De minister legt aan dit verzoek ten grondslag dat deze gegevens in het belang van het lopende politieonderzoek naar het ongeluk niet bekend mogen worden bij de andere partijen. Volgens de minister kan kennisneming van deze gegevens het politieonderzoek in ernstige mate schaden.

7.       Het belang van het lopend politieonderzoek weegt zwaarder dan het belang van de andere partijen om van deze tekstgedeelten in de stukken  5 en 6 kennis te nemen. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming van deze tekstgedeelten gerechtvaardigd.

Bedrijfsvertrouwelijke gegevens

8.       De minister heeft verzocht om beperkte kennisneming van bedrijfsvertrouwelijke gegevens in het testrapport van de RDW, opgenomen in stuk 2, het ILT-rapport in stuk 10 en de TNO-rapporten in de stukken 11 en 12. De minister legt aan dit verzoek ten grondslag dat in deze rapporten gegevens over types en modellen van de Stint zijn vermeld, die moeten worden aangemerkt als bedrijfsvertrouwelijke en/of concurrentiegevoelige  informatie. Volgens de minister zal kennisneming van deze gegevens door de andere partijen, Stintum Holding B.V. onevenredig schaden. Niet valt in te zien wel belang de andere partijen hebben om van deze gegevens kennis te nemen.

9.       De minister heeft in zijn verweerschrift van 20 oktober 2020, blz. 11-12, aan de rechtbank over alle ingediende beroepen een citaat opgenomen van blz. 3 van het TNO-rapport van 12 december 2018. De minister heeft de vermelde voertuignummers in dat citaat niet onleesbaar gemaakt, terwijl deze nummers op blz. 3 van de geschoonde versie van het TNO-rapport van 12 december 2018 wel onleesbaar zijn gemaakt. Aangezien de andere partijen dus al beschikken over deze voertuignummers, bestaat geen grond voor beperkte kennisneming van de voertuignummers, vermeld op blz. 3 van het TNO-rapport van 12 december 2018.

De nummers en codes in de onleesbaar gemaakte tekstgedeelten in de stukken 10, 11 en 12 worden aangemerkt als bedrijfs- of fabricagegegevens. Het belang om deze gegevens vertrouwelijk te houden weegt zwaarder dan het belang van de andere partijen om kennis te nemen van deze gegevens. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming van deze tekstgedeelten gerechtvaardigd.

Slotsom

10.     De Afdeling acht beperkte kennisneming van de namen van de aanvragers om aanwijzing van de Stint in de aanvraag van 28 juli 2011 en van de functie van de contactpersoon, vermeld in het besluit 14 november 2011, niet gerechtvaardigd. De Afdeling acht beperkte kennisneming van de codes in de conclusie, vermeld  op blz. 3 van het rapport van TNO van 12 december 2018 evenmin gerechtvaardigd. De Afdeling zal daarom het verzoek in zoverre afwijzen.

De door de minister vermelde belangen voor beperkte kennisneming van de overige onleesbaar gemaakte tekstgedeelten in de stukken 1 tot en met 12 wegen zwaarder dan het belang van de andere partijen om van deze tekstgedeelten kennis te nemen. De Afdeling acht het verzoek tot beperkte kennisneming in zoverre gerechtvaardigd.

11.     De Afdeling zal de ongeschoonde stukken 1 tot en met 12 niet terugsturen aan de minister.

12.     Indien de minister geen gehoor geeft aan het hierna, onder ‘Beslissing’, onder III, bedoelde verzoek om geschoonde versies toe te sturen van de aanvraag van 28 juli 2011 waarin de namen van de aanvragers niet onleesbaar zijn gemaakt, van het besluit van 14 november 2011 waarin de functie van de contactpersoon niet onleesbaar is gemaakt en van het rapport van TNO van 12 december 2018 waarin de voertuignummers, vermeld op blz. 3 van dat rapport, niet onleesbaar zijn gemaakt, kan de Afdeling daaraan gevolgen verbinden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek af wat betreft:

a.       de namen van de aanvragers bovenaan en onderaan de aanvraag van 28 juli 2011 in stuk 1;

b.       de functie van de contactpersoon in het besluit van de minister van 14 november 2011 in stuk 1;

c.       de voertuignummers op blz. 3 van het TNO-rapport van 12 december 2018 in stuk 11;

II.       wijst het verzoek voor het overige toe;

III.      verzoekt de minister binnen veertien dagen na heden aan de Afdeling en de andere partijen toe te sturen:

a.       een geschoonde versie van de aanvraag van 28 juli 2011 waarin de namen van de aanvragers bovenaan en onderaan niet onleesbaar zijn gemaakt;

b.       een geschoonde versie van het besluit van 14 november 2011 waarin de functie van de contactpersoon niet onleesbaar is gemaakt;

c.       een geschoonde versie van het TNO-rapport van 12 december 2018 waarin de voertuignummers op blz. 3 van dat rapport niet onleesbaar zijn gemaakt.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos , lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Oranje

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2021