Uitspraak 202102695/2/R4


Volledige tekst

202102695/2/R4.
Datum uitspraak: 19 augustus 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Soest,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 10 maart 2021 in zaak nr. 20/1937 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Soest.

Openbare zitting gehouden op 19 augustus 2021 om 11:00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter

griffier: mr. S. Vermeulen

Verschenen:

[verzoeker], bijgestaan door mr. T.W. Dammingh, advocaat te ’s-Hertogenbosch en [gemachtigde];

College van burgemeester en wethouders van Soest, vertegenwoordigd door N.S. van der Hoorn;

[partij A] en [partij B] (hierna samen en in enkelvoud; [partij]).

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 10 maart 2021 van de rechtbank Midden-Nederland. In deze uitspraak heeft de rechtbank het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter

I.        wijst het verzoek toe;

II.       schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Soest van 15 oktober 2019, kenmerk 2221335/2251703 en 23 april 2020, kenmerk 2272545/2337995 tot uitspraak is gedaan op het hoger beroep van [verzoeker];

III.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Soest tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.496,00 (zegge: veertienhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Soest aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 270,00 (zegge: tweehonderdzeventig euro) vergoedt.

Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende:

[partij] heeft ter zitting te kennen gegeven dat binnenkort wordt gestart met de bouw van de aanbouw waarbij de mandelige boom zal moeten worden gekapt. Dit betekent dat een spoedeisend belang bestaat bij behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening van [verzoeker].

De voorzieningenrechter acht bij de toewijzing van het verzoek van belang dat de rechtbank heeft overwogen dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering en dat het oordeel van de rechtbank dat deze belemmering uiteindelijk niet in de weg staat aan vergunningverlening nader dient te worden onderzocht tijdens de behandeling van de hoofdzaak. De voorzieningenrechter acht het niet uitgesloten dat de uitspraak van de rechtbank op dit punt uiteindelijk niet in stand zal blijven.

Weliswaar begrijpt de voorzieningenrechter dat [partij] zijn woongenot wenst te vergroten, maar de voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande en de belangen van [verzoeker] bij behoud van de boom in afwachting van het oordeel in de hoofdzaak reden om de voormelde voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter wijst er volledigheidshalve op dat dit betekent dat de werking van de besluiten van 15 oktober 2019 en 23 april 2020 zijn geschorst tot uitspraak is gedaan op het hoger beroep van [verzoeker]. Het college dient de proceskosten te vergoeden.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2021