Uitspraak 202005984/1/R1


Volledige tekst

202005984/1/R1.
Datum uitspraak: 25 augustus 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Helder,

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Helder,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2020 heeft het college locatie PC01, ter hoogte van de hoek van de Cornelis de Houtmanstraat en de Petrus Planciusstraat, aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC).

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.J. Grasmeijer, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, is verschenen.

Overwegingen

1.       [appellant] woont aan de [locatie] in Den Helder, in de directe nabijheid van de aangewezen locatie. Hij is het niet eens met de aanwijzing van die locatie, die aan de zijkant van zijn woning ligt, en voert aan dat plaatsing van de ORAC zal leiden tot geluid- en geurhinder. Hij wijst op alternatieve locaties in de omgeving die volgens hem geschikter zijn.

2.       Bij de keuze van een locatie voor ORAC’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2506), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van ORAC’s beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt zij allereerst of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.       [appellant] vreest dat het gebruik van de ORAC geur- en geluidhinder zal veroorzaken. Volgens hem is er een risico dat er afval naast de ORAC geplaatst wordt. Dat het niet is toegestaan om afval naast de ORAC te plaatsen, betekent niet dat dit niet zal plaatsvinden. Het naast de ORAC plaatsen van afval zal mogelijk leiden tot het aantrekken van ongedierte. Verder voert [appellant] aan dat er in het aanwijzingsbesluit ten onrechte geen voorschriften zijn opgenomen om geluidhinder te beperken. Ook zal de ORAC leiden tot overlast van uitlaatgassen, omdat gebruikers van de ORAC het afval ook met de auto naar de ORAC zullen brengen. Daarnaast zal de ORAC leiden tot verkeershinder, omdat het inzamelvoertuig het zicht voor de verkeersdeelnemers zal belemmeren.

3.1.    In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor een ORAC. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van restafval gebruik te maken van ORAC’s, ligt niet ter beoordeling voor.

Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een ORAC, toeneming van verkeer van en naar een ORAC en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een ORAC. Uit de rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 21 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:852), volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van ORAC’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zo veel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van ORAC’s maar van korte duur is. De Afdeling zal daarom alleen beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.

3.2.    Dit betekent dat het college in de door [appellant] geuite vrees voor geluidhinder en hinder als gevolg van zwerfafval, geen belemmering voor aanwijzing van de locatie heeft hoeven zien. Daarbij betrekt de Afdeling dat het college heeft toegelicht dat geurhinder en zwerfvuil zo veel mogelijk worden voorkomen. De ORAC wordt regelmatig geleegd en schoongemaakt en eventueel zwerfafval wordt verwijderd. In aanmerking genomen dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en het legen van de ORAC maar van korte duur is, heeft het college ook in de door [appellant] genoemde vrees voor hinder van uitlaatgassen en hinder voor het verkeer geen reden hoeven zien om de locatie niet aan te wijzen.

Het betoog faalt.

4.       Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van [appellant] de beroepsgrond ingetrokken dat het aanwijzingsbesluit onvoldoende zekerheid biedt dat archeologische waarden niet worden aangetast.

5.       [appellant] betoogt dat het college locatie PC01 in redelijkheid niet heeft kunnen aanwijzen, omdat geschikte alternatieve locaties voorhanden zijn. Hij wijst op de locatie naast de bestaande ORAC bij de steeg van de Cornelis de Houtmanstaat, de locatie naast de bestaande ORAC bij het flatgebouw in de Cornelis de Houtmanstraat en de locatie in de Jan Hoogerwerfstraat tegenover huisnummer 30A.

5.1.    Het college heeft toegelicht dat de loopafstanden tot de aangewezen locatie voor de op de ORAC aan te sluiten woningen korter zijn en dat het de voorkeur geeft aan spreiding van de locaties om hinder te voorkomen en loopafstanden te beperken. Daarnaast liggen de door [appellant] aangedragen alternatieve locaties buiten het verzorgingsgebied. Meer specifiek met betrekking tot de alternatieve locatie bij het flatgebouw in de Cornelis de Houtmanstraat heeft het college toegelicht dat er een parkeerplaats verloren zou gaan als er een tweede ORAC geplaatst zou worden. Met betrekking tot de locatie in de Jan Hoogerwerfstraat tegenover huisnummer 30A heeft het college toegelicht dat zich daar een zogenoemd trafo-station bevindt en er zich kabels en leidingen in de grond bevinden ten behoeve van het trafo-station.

De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat het college in redelijkheid één van de alternatieven geschikter had moeten achten dan de aangewezen locatie.

Het betoog faalt.

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Janse, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2021

855.