Uitspraak 202005899/2/A3


Volledige tekst

202005899/2/A3.
Datum beslissing: 16 augustus 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

verzoeker,

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2021, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van de staatsraden E. Steendijk, P.H.A. Knol en G.M.H. Hoogvliet (hierna: de staatsraden) als leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak nr. 202005899/1/A3.

De staatsraden hebben niet in de wraking berust.

De staatsraden hebben schriftelijke reacties ingediend, die aan verzoeker zijn toegezonden.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 12 augustus 2021, waar [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigden], is verschenen.

De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Overwegingen

1.       Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."

2.       [verzoeker] heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de schijn van vooringenomenheid en partijdigheid is gewekt omdat de staatsraden zijn verzoeken tot het horen van getuigen, het stellen van prejudiciële vragen en het opvragen van stukken bij verweerder zonder deugdelijke motivering en om verder onbegrijpelijke redenen hebben afgewezen. Volgens [verzoeker] was de Afdeling verplicht om prejudiciële vragen te stellen en dwingen artikel 6 van het EVRM en de beginselen van fair trial en equality of arms ertoe dat de overige verzoeken worden ingewilligd.

Daarnaast heeft [verzoeker] aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij kort voor de zitting van 13 juli 2021 een nieuwe gemachtigde heeft gevonden en om deze reden heeft verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting. Dit verzoek is ongemotiveerd afgewezen. Volgens hem is het recht op rechtsbijstand een fundamenteel grondrecht en hadden de staatsraden zijn verzoek om deze reden moeten toewijzen. Ook uit de afwijzing van dit verzoek blijkt dus van een schijn van vooringenomenheid en partijdigheid.

Aan het verzoek met betrekking tot staatsraad Knol heeft [verzoeker] nog in het bijzonder ten grondslag gelegd dat de staatsraad senior rechter is geweest bij de rechtbank Amsterdam en dat het algemeen bekend is dat de Dekens en de rechtbanken binnen hun arrondissement nauw contact met elkaar onderhouden.

Aan het verzoek met betrekking tot staatsraad Hoogvliet heeft [verzoeker] nog in het bijzonder ten grondslag gelegd dat de staatsraad jarenlang als advocaat heeft gewerkt bij Pels Rijcken en dus nauwe en persoonlijke banden heeft gehad met de Haagse Orde van Advocaten.

3.       De staatsraden hebben in hun schriftelijke reacties uiteengezet dat ter zitting het doel van de door [verzoeker] gedane verzoeken nader met hem zou zijn besproken. Ter zitting zou [verzoeker] ook aan de orde hebben kunnen stellen of er nog een nadere zitting of schriftelijke ronde zou zijn vereist, omdat hij pas kort voor de zitting een nieuwe gemachtigde heeft gevonden.

Staatsraad Hoogvliet heeft in zijn schriftelijke reactie verder nog toegelicht dat hij als advocaat, meer dan negen jaar geleden, geen nauwe banden had, laat staan thans nog heeft, met de Haagse orde van advocaten.

Staatsraad Knol heeft in zijn schriftelijke reactie verder nog toegelicht dat hij als een van de circa tweehonderd rechters in Amsterdam, geen persoonlijk contact had met de Amsterdamse orde van advocaten.

4.       Op grond van het bepaalde in art. 8:15 van de Awb dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het is aan [verzoeker] om aannemelijk te maken dat zich dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen. Het subjectieve oordeel van de belanghebbenden is niet doorslaggevend.

5.       De omstandigheid dat staatsraad Hoogvliet in het verleden werkzaam is geweest op een Haags advocatenkantoor en de omstandigheid dat staatsraad Knol rechter in de rechtbank Amsterdam is geweest, zijn geen uitzonderlijke omstandigheden, op grond waarvan moet worden geoordeeld dat zij deze zaak niet onpartijdig behandelen. De door [verzoeker] bedoelde nauwe banden tussen deze staatsraden en de lokale ordes heeft hij verder niet geconcretiseerd en dus evenmin aannemelijk gemaakt.

6.       De beslissingen over het opvragen van stukken, het horen van getuigen, het stellen van prejudiciële vragen en het uitstellen van het onderzoek ter zitting zijn processuele beslissingen. De vraag of deze beslissingen juist zijn, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat het instrument van wraking volgens vaste jurisprudentie niet is bedoeld om als rechtsmiddel tegen processuele beslissingen te worden aangewend. Zodanige beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, indien sprake is van een flagrante schending van eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen, die een eerlijk en onafhankelijk proces waarborgen, waarbij die schending aanleiding geeft voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de betrokken staatsraden. In dit geval hebben de staatsraden bij brief van 28 juni 2021 medegedeeld dat de zittingskamer vooralsnog geen aanleiding ziet om getuigen op te roepen, om prejudiciële vragen te stellen en om stukken op te vragen bij de algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten. Uit deze bewoordingen volgt dat deze verzoeken ter gelegenheid van het onderzoek ter zitting aan de orde kunnen worden gesteld. Ook de redenen die ten grondslag liggen aan het verzoek om uitstel van de zitting lenen zich voor een bespreking ter zitting, waarvoor [verzoeker] al bij brief van 30 april 2021 is uitgenodigd. De door de staatsraden genomen processuele beslissingen geven daarmee geen blijk van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid als hiervoor bedoeld.

7.       Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State::

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2021