Uitspraak 202006644/1/R3


Volledige tekst

202006644/1/R3.
Datum uitspraak: 18 augustus 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Zoetermeer,

appellanten,

en

1. de raad van de gemeente Zoetermeer,

2. het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Martin Luther Kinglaan" vastgesteld.

Bij besluit van 6 oktober 2020 heeft het college hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Martin Luther Kinglaan".

Bij besluit van 7 december 2020 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 218 woningen aan de Martin Luther Kinglaan.

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt. Tegen deze besluiten hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De raad en het college hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2021, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant] en [andere appellant], en de raad en het college, vertegenwoordigd door drs. T. Eisenburger en K.C.A. Kampmeijer en bijgestaan door ir. J.P.J. Oostdijk, deskundige in dienst van Peutz bv, zijn verschenen. Ook is daar MLK Zoetermeer V.O.F., vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan voorziet in 218 woningen in een deel van de wijk Oosterheem in Zoetermeer. Het gaat om 177 appartementen en 41 eengezinswoningen. Het plangebied grenst aan de oostzijde aan de

HSL-spoorlijn en de provinciale weg N209 en aan de west- en noordzijde aan bestaande woningen.

2.       [appellant] en anderen wonen in de wijk Oosterheem, veelal in de straten die grenzen aan het plangebied, en de meesten van hen hebben vanuit hun woningen ook zicht op het plangebied. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan en de omgevingsvergunning, omdat zij te weinig inspraak hebben gehad bij de planvorming, het bestaande openbaar groen verloren gaat en daarmee ook het uitzicht vanuit hun woningen, en omdat de mogelijkheid om te sporten, spelen en recreëren met het plan verdwijnt. Daarbij komt dat de in het plan voorziene hoogbouw volgens [appellant] en anderen niet in de omgeving past. Volgens [appellant] en anderen heeft de gemeente onvoldoende gedaan om de sportbestemming die in het vorige plan aan de gronden was gegeven, te realiseren. Daarnaast vinden zij dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het plan voor de geluidbelasting, de luchtkwaliteit en trillingen vanwege de HSL-spoorlijn.

Tijdens de zitting is vastgesteld dat de beroepsgronden van [appellant] en anderen zich richten tegen het plan en de op grond van dit plan verleende omgevingsvergunning, uitsluitend voor zover aan het plan een gebrek kleeft. Tegen het hogere waarden-besluit als zodanig hebben zij geen bezwaar, omdat dat besluit alleen betrekking heeft op de toegestane geluidbelasting voor de met het plan toegestane woningen.

Het beroep

Toetsingskader bestemmingsplan

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Procedureel

Samenspraak

4.       [appellant] en anderen voeren aan dat bij de voorbereiding van het plan en de omgevingsvergunning de voorgeschreven samenspraakprocedure niet goed is gevolgd. Hoewel de kern van de Samenspraakverordening gemeente Zoetermeer van 14 september 2015 (hierna: de Samenspraakverordening) "het door het bestuursorgaan op interactieve wijze betrekken van ingezetenen en belanghebbenden" is, is van interactieve betrokkenheid geen sprake geweest. Aan de omwonenden is alleen de kans geboden om een reactie te geven op een reeds klaarliggend plan. Zij zijn niet betrokken geweest bij de ontwerpfase. Bovendien leek het er tijdens de bijeenkomsten telkens op dat het aantal woningen nog niet was vastgesteld, waardoor [appellant] en anderen dachten dat samenspraak op dit punt nog mogelijk was. Het aantal woningen bleek echter al wel vast te staan.

Verder wijzen [appellant] en anderen op een tweetal moties. Deze moties zijn ingediend in de raadsvergadering van 29 januari 2018. Tijdens deze vergadering heeft de raad besloten het raadsvoorstel "Woningbouwprogramma - Solitaire locaties" aan te nemen. In dit besluit is onder andere het gebied aan de Martin Luther Kinglaan waar het onderhavige plan op ziet aangewezen als woningbouwlocatie. In de motie met het nummer 1801-02 heeft de raad het college verzocht om in de uitwerking per locatie het concrete resultaat te laten zien van de participatie van omwonenden in hun woonomgeving. Daarbij moest inzicht worden gegeven in wat de belangrijkste zorgen en aandachtspunten voor de woonbuurt zijn, en hoe het nieuwe bouwplan hieraan tegemoet komt. In de tweede motie met nummer 1801-02 werd het college door de raad verzocht bij de samenspraak en mogelijke uitwerking van verdere plannen voldoende ruimte op de locatie te behouden/geven voor speelplekken, trapvelden, hondenuitlaatplaatsen etc. en de buurtbewoners te betrekken bij deze plannen. [appellant] en anderen wijzen erop dat aan deze moties geen gevolg is gegeven.

4.1.    De raad en het college stellen zich op het standpunt dat bij de voorbereiding van het plan en de omgevingsvergunning voldoende samenspraak heeft plaatsgevonden. De raad wijst erop dat hij op 29 januari 2018 het procesvoorstel samenspraak woningbouwontwikkeling Martin Luther Kinglaan heeft vastgesteld op het zogenoemde niveau "raadplegen". Het doel van de samenspraak was het informeren van de omgeving over het initiatief, het ophalen van kennis, wensen en informatie uit de buurt, inzicht verkrijgen in de woningbehoeften van potentiële bewoners en het verstrekken van procesinformatie. Om dit doel te bereiken heeft eerst een inloopbijeenkomst plaatsgevonden, vervolgens een tweetal bijeenkomsten met een klankbordgroep en tot slot een afsluitende bijeenkomst. Naar aanleiding van deze bijeenkomsten is het plan op een aantal punten aangepast. Van de bijeenkomsten zijn verslagen gemaakt, die op de projectwebsite zijn gepubliceerd. In mei 2019 is het eindverslag samenspraak door het college vastgesteld.

4.2.    In artikel 1 van de Samenspraakverordening staat dat onder samenspraak wordt verstaan:

"het door het bestuursorgaan op interactieve wijze betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de ontwikkeling van gemeentelijk beleid, in de vorm van informeren, raadplegen, adviseren of coproduceren".

Onder samenspraakprocedure wordt verstaan: "de wijze waarop in de fasen van het beleidsproces, in een concreet geval, aan de samenspraak gestalte wordt gegeven."

Onder procesvoorstel wordt verstaan: "voorstel van het bevoegde bestuursorgaan, voorafgaande aan de te volgen samenspraakprocedure, waarin aangegeven wordt op welke wijze vorm zal worden gegeven aan de samenspraak".

4.3.    De Afdeling stelt voorop dat bij de voorbereiding van het plan en de omgevingsvergunning, die gecoördineerd zijn voorbereid, de wettelijk voorgeschreven procedure is gevolgd. Inspraak voorafgaand aan het ontwerpplan maakt daarvan geen deel uit, maar door de raad en het college is wel gekozen om daarbij de eigen samenspraakprocedure te volgen. Ter zitting hebben [appellant] en anderen desgevraagd bevestigd dat de samenspraak op zichzelf procedureel volgens de Samenspraakverordening is verlopen, maar zij menen dat er met hun inbreng te weinig is gedaan.

Niet in geschil is dat in dit geval vorm is gegeven aan de samenspraak op het niveau "raadplegen", als voorzien in de Samenspraakverordening. De beschrijving die de raad en het college hebben gegeven van het gevolgde proces, komt hiermee naar het oordeel van de Afdeling overeen. Zo zijn inloopbijeenkomsten georganiseerd, is een klankbordgroep samengesteld waarmee gesprekken zijn gevoerd, en is op die manier informatie opgehaald over de mening van de omwonenden over het (bouw)plan. Het komt de Afdeling voor dat bij samenspraak op het niveau "raadplegen" niet samen met de omwonenden een (bouw)plan wordt opgesteld, zoals [appellant] en anderen hadden gewild. Dat laatste komt aan de orde bij samenspraak op het niveau "coproduceren", waarvoor in dit geval niet is gekozen. Dat naar aanleiding van de samenspraak wijzigingen zijn aangebracht in het (bouw)plan, geeft er naar het oordeel van de Afdeling blijk van dat de gevoerde samenspraak door de raad en het college serieus is genomen.

In het betoog van [appellant] en anderen dat aan een tweetal in de raadsvergadering van 29 januari 2018 ingediende moties geen gevolg zou zijn gegeven, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. Uit de beschrijving van het proces en het daarvan opgestelde eindverslag blijkt dat de omwonenden op raadplegingsniveau bij de besluitvorming zijn betrokken, waardoor zij hun zorgen ten aanzien van het bouwplan hebben kunnen uiten. Ook blijkt uit het eindverslag dat er een werkgroep voor een speelplek is gekomen. De samenspraakprocedure heeft, zoals hiervoor overwogen, ook geleid tot een aantal aanpassingen in het (bouw)plan.

Onder de genoemde omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de raad en het college bij de voorbereiding van het plan en de omgevingsvergunning de samenspraak voldoende serieus hebben genomen.

Het betoog slaagt niet.

Onzorgvuldig handelen

5.       [appellant] en anderen voeren aan dat de gemeente onzorgvuldig heeft gehandeld door vooruitlopend op de besluitvorming rond het plan reeds mee te werken aan publicaties betreffende de bouw van woningen in het gebied. Verder heeft de gemeente toegelaten dat de projectontwikkelaar de verkoop van woningen in het gebied ter hand heeft genomen voordat de besluitvorming over het plan was afgerond. Hierdoor dachten veel buurtbewoners dat de besluitvorming reeds was afgerond. Ook voor een aantal leden van de raad werd het beeld opgeroepen dat terugkeren op het besluit om de bestemming te wijzigen niet aan de orde was. [appellant] en anderen menen dat de gemeente hierdoor procedureel onjuist bezig is geweest en onzorgvuldig heeft gehandeld.

5.1.    Zoals hiervoor is overwogen, hebben de raad en het college bij de voorbereiding van het plan en de omgevingsvergunning de wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd. Niet is gebleken dat daarbij een zorgvuldige besluitvorming over het plan is belemmerd. De door [appellant] en anderen genoemde omstandigheden kunnen niet leiden tot het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het plan in dit opzicht onrechtmatig is.

Het betoog slaagt niet.

Inhoudelijk

Sportbestemming en alternatieven

6.       [appellant] en anderen betogen dat de gemeente onvoldoende heeft gedaan om de op grond van het hiervoor geldende bestemmingsplan "Oosterheem / Zegwaartseweg-Noord" aan het plangebied toegekende sportbestemming te realiseren en te behouden, terwijl door het groeiende aantal inwoners de behoefte aan sportmogelijkheden alleen maar zal toenemen. De gemeente heeft slechts twee verenigingen benaderd met het voorstel zich te vestigen op het terrein. Andere pogingen zijn niet gedaan, noch zijn initiatieven ondernomen om andere faciliteiten te creëren ter zake van de sportbaan. Dit steekt te meer, aangezien in de zienswijzen een flink aantal alternatieven zijn genoemd waarmee wel een sportinvulling kan worden gegeven aan het gebied, zoals het creëren van een tweede beweegpark of een park met trimparcours en onverharde paden. Het niet langer toekennen van een sportbestemming aan het gebied staat ook haaks op wat de gemeente heeft opgeschreven in het visiedocument "Sport en Zoetermeer, Sportagenda 2017 en verder". Bovendien is er volgens [appellant] en anderen geen dringende noodzaak om dit gebied vol te bouwen. Voor zover er al een tekort aan woningen zou zijn, is niet gebleken dat de gewenste woningen specifiek op dit stuk grond gerealiseerd moeten worden.

6.1.    De raad heeft toegelicht dat het gebruik van het terrein voor sportactiviteiten ruim 15 jaar lang zonder succes is aangeboden aan sportverenigingen en andere sportgerelateerde bedrijven. Er is geen interesse geweest om hier een nieuwe sportvereniging te starten, een bestaande vereniging te verplaatsen of een uitbreiding te accommoderen van een elders gevestigde sportvereniging. Verder is in september 2020, in opdracht van de gemeente, door het Mulier Instituut een capaciteitsonderzoek gedaan naar de gevolgen van de groei van het aantal inwoners in Zoetermeer voor de behoefte aan binnen- en buitensportaccommodaties. Dit onderzoek concludeert dat er voor een aantal buitensportverenigingen een licht tekort aan voldoende sportvelden zal ontstaan, maar dat dit kan worden opgelost door efficiënter gebruik te maken van de velden of door uit te breiden op de huidige locatie. Het is niet noodzakelijk om het gebied waar het nu om gaat te reserveren voor sportverenigingen. De raad wijst er verder op dat het gebied in het besluit op het raadvoorstel "Woningbouwprogramma - solitaire locaties" van 29 januari 2018 is aangewezen als een van de solitaire locaties met het streven hierop binnen vijf jaar woningbouw te doen realiseren.

6.2.    De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Hieruit volgt dat [appellant] en anderen geen aanspraak kunnen maken op het behoud van de sportbestemming of een daarbij aansluitende recreatieve bestemming van de gronden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een sportbestemming, waarin de raad met de vaststelling van de eerdere bestemmingsplannen had voorzien, hier niet uitvoerbaar is gebleken omdat er onvoldoende interesse voor is. Dat alternatieve invullingen volgens de raad alleen kunnen gaan over de uitwerking van woningbouw ter plaatse, waaraan immers binnen de regio en de gemeente grote behoefte bestaat, en niet over een alternatief voor woningbouw, acht de Afdeling onder deze omstandigheden geen onredelijk standpunt van de raad. Daarbij heeft de raad belang kunnen toekennen aan de al eerder genomen beslissing om het plangebied aan te wijzen als woningbouwlocatie, waarbij de raad een amendement om het gebied te behouden als sportlocatie heeft afgewezen.   Het betoog slaagt niet.

Gevolgen voor uitzicht, groen, spelen/sporten

7.       [appellant] en anderen voeren aan dat het plan een negatieve impact heeft op hun leefomgeving, omdat hun vrije uitzicht verdwijnt, het bestaande openbaar groen plaatsmaakt voor woningen en de huidige speel-, sport- en recreatiemogelijkheden van het gebied komen te vervallen. Daarmee vervalt ook de sociale en bindende functie hiervan. [appellant] en anderen wijzen erop dat andere solitaire locaties die een maatschappelijk sociale functie vervullen, wel zijn geschrapt als woningbouwlocatie. Daarom is het onbegrijpelijk waarom in dit gebied wel moet worden gebouwd.

7.1.    Ook hiervoor geldt naar het oordeel van de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Hieruit volgt dat [appellant] en anderen geen aanspraak kunnen maken op een blijvend vrij uitzicht vanuit hun woningen. Bovendien was binnen de eerder aan het plangebied toegekende sportbestemming bebouwing tot een hoogte van 15 m mogelijk. Verder is aan de gronden in het plangebied ingevolge het thans geldende plan de bestemming "Groen" toegekend. Op die gronden zijn op grond van artikel 3.1 van de planregels onder meer groenvoorzieningen, langzaam verkeersroutes, extensieve recreatie en speelvoorzieningen mogelijk. De raad heeft gesteld dat deze voorzieningen ook inderdaad gerealiseerd zullen worden. In de Nota beantwoording zienswijzen is bovendien vermeld dat in het bouwplan is gekozen om aan de kant van de huidige bebouwing lagere bebouwing toe te staan met een meer open bebouwingsbeeld en meer groen en de hogere bebouwing op zo groot mogelijke afstand van de bestaande bebouwing te voorzien. Dit is ook geborgd in het bestemmingsplan, doordat het bestemmingsplan aan de bouwvlakken die het dichtst bij de reeds aanwezige bebouwing zijn gelegen de aanduiding "maximum bouwhoogte: 11.5 m" toekent, terwijl het bestemmingsplan aan de meest ver weg gelegen bouwvlakken de aanduiding "maximum bouwhoogte: 17 m" toekent. Verder is vermeld dat als compensatie van de huidige speelplek en het pannaveld een speelveld bij stadsboerderij de Weidemolen wordt gerealiseerd en het pannaveld wordt verplaatst naar de Hildamlaan. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van het mogelijk maken van woningbouw in het plangebied dan aan het belang van [appellant] en anderen bij het behoud van het huidige uitzicht en de huidige speel-, sport- en recreatievoorzieningen.

Het betoog slaagt niet.

Stedenbouwkundige bezwaren

8.       [appellant] en anderen voeren aan dat de hoge appartementengebouwen niet passen in dit deel van de wijk Oosterheem. Volgens [appellant] en anderen heeft dit deel van de wijk een dorps karakter en verandert dit in een verstedelijkt karakter doordat op de nu nog open plek appartementencomplexen worden gebouwd met twee hoge torens op de hoeken. De stelling van de architect dat de appartementencomplexen en met name de hoogste toren kunnen dienen als landmark voor de wijk Oosterheem, achten [appellant] en anderen niet houdbaar. Een dergelijke landmark is helemaal niet nodig in de wijk.

8.1.    In hoofdstuk 2.2.1 van de plantoelichting staat dat met de in het plan voorziene woningbouw de bestaande braakliggende gronden van het plangebied beter worden benut en het bestaande stedelijk gebied wordt versterkt. Het plan wordt hiermee beschouwd als een inpassingsontwikkeling van de wijk Oosterheem. De voorziene woningen sluiten qua hoogte, vormgeving, kleur en materiaalgebruik aan bij de omliggende woningen uit de wijk, waardoor wordt aangesloten bij de karakteristieke kenmerken van de omgeving en de wijk Oosterheem.

8.2.    De in het plan voorziene appartementengebouwen bevinden zich aan de oostzijde van het plangebied, op een afstand van ongeveer 100 m van de bestaande woningen van [appellant] en anderen aan de Scheldestroom en op een afstand van ongeveer 65 m van de bestaande woningen aan de Burgemeester Middelberglaan. Daartussen bevinden zich bestaande wegen en een vaart, alsmede de in het plan voorziene eengezinswoningen. De voorziene appartementengebouwen hebben op grond van artikel 7.2.1 van de planregels, in samenhang met de verbeelding, een maximale bouwhoogte van 17 m, met op de noordelijke hoek een accent van maximaal 20 m hoog en op de zuidelijke hoek een accent van maximaal 30 m hoog.

8.3.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in het plan in redelijkheid kunnen kiezen voor hogere bebouwing aan de kant van de HSL-spoorlijn. Dergelijke bebouwing kan daarmee ook een geluidafschermende functie vervullen voor de in het plangebied ook mogelijk gemaakte laagbouw. Hoewel het stedenbouwkundige karakter van dit deel van de wijk Oosterheem hierdoor zal veranderen, hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de door de raad hiervoor gegeven toelichting en onderbouwing ontoereikend is om te concluderen dat de toegestane bouwhoogten in stedenbouwkundig opzicht als aansluiting op de wijk Oosterheem passend zijn en daarom toelaatbaar kunnen worden geacht.

Het betoog slaagt niet.

Gevolgen voor geluid, luchtkwaliteit en trillingen bij bestaande woningen

9.       [appellant] en anderen betogen dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gezondheidseffecten van het plan op het gebied van geluid,  luchtkwaliteit en trillingen voor hun woningen.

Voor wat betreft het geluidaspect wijzen [appellant] en anderen op de gevolgen van de versterking van de geluidresonantie tussen de

HSL-spoorlijn en de te bouwen appartementencomplexen aan de Martin Luther Kinglaan, die wordt veroorzaakt door voortrazende treinen. In de zienswijzen is dit door hen ook wel aangeduid als het "trompeteffect".

In het kader van de luchtkwaliteit voeren [appellant] en anderen aan dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de CO2-uitstoot bij realisatie van het voorliggende plan en het verschil met de uitstoot bij realisatie van de oorspronkelijke bestemming. Dit terwijl in de zienswijze door hen als alternatief voor de invulling van het plangebied een zogenoemd Tiny Forest is voorgesteld.

Verder wijzen [appellant] en anderen erop dat er geen metingen zijn verricht naar de trillingen die de huidige bewoners reeds ervaren in het gebied door langsrazende treinen.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat wat betreft het geluid de in het plangebied voorziene nieuwe appartementengebouwen voor een afschermende werking zorgen voor het achterliggende gebied. Daarbij staat in het Akoestisch onderzoek van Peutz bv van 22 november 2019 (hierna: akoestisch onderzoek) dat in de nieuwe grondgebonden woningen, die achter de afschermende bebouwing liggen, overal wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor railverkeer. De in de wijk Oosterheem bestaande woningen liggen nog verder weg van de HSL-spoorlijn, waardoor daar de geluidbelasting nog lager zal zijn.

Met betrekking tot luchtkwaliteit wijst de raad op hoofdstuk 5.4. van de toelichting bij het plan, waarin staat dat de beoogde ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat, omdat de achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofdioxide ter plaatse ruim onder de grenswaarden liggen. Luchtkwaliteit vormt daarom volgens de raad geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling.

Ten aanzien van trillingen merkt de raad op dat er niets verandert aan de situatie van de bestaande woningen ten opzichte van het spoor. Er is volgens de raad dan ook geen reden om te veronderstellen dat de woningbouwontwikkeling gevolgen zal hebben voor eventuele trillinghinder bij de bestaande woningen.

9.2.    De Afdeling stelt vast dat uit het verrichte akoestisch onderzoek kan worden afgeleid dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de geluidbelasting ter plaatse van de bestaande woningen ten westen van het plangebied. Dit komt omdat de bestaande woningen die zijn gelegen ten westen van het plangebied nog verder van de HSL-spoorlijn af liggen dan de in het plangebied voorziene woningen, waardoor de geluidbelasting op de bestaande woningen lager zal zijn dan op de in het plan voorziene grondgebonden woningen. Ter plaatse van de voorziene grondgebonden woningen wordt volgens het akoestisch onderzoek voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor railverkeer. De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen reden om aan de uitkomsten van het akoestisch onderzoek te twijfelen. De raad heeft hier uit kunnen afleiden dat ook ter plaatse van de bestaande woningen zal worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarden voor geluid en dat daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd.

Voor zover [appellant] en anderen in hun beroep wijzen op het als gevolg van de appartementengebouwen mogelijk optreden van een door hen genoemd "trompeteffect" hebben zij desgevraagd ter zitting toegelicht dat het daarbij gaat om de gevolgen van de versterking van de geluidresonantie tussen de HSL-spoorlijn en de te bouwen appartementencomplexen en de aan de noordzijde van het plangebied gelegen bestaande woningen.

Over het aangevoerde "trompeteffect" van het geluid afkomstig van treinen die over de nabijgelegen HSL-spoorlijn rijden heeft de raad Peutz bv nog om een reactie gevraagd. Deze reactie is gegeven in een door de raad overgelegde notitie van Peutz bv van 21 mei 2021. De deskundige van Peutz bv heeft desgevraagd ter zitting een nadere toelichting over dit eventuele effect gegeven. Hij heeft daarover verklaard dat de aanwezigheid van resoneren van het geluid van de HSL-spoorlijn op de bestaande woningen is onderzocht in het akoestisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het plan. Peutz bv gaat hierbij uit van de resonantie die eventueel kan ontstaan tussen het geluidscherm van de HSL-spoorlijn en het voorziene appartementengebouw, die dan vervolgens effect zal moeten hebben voor de bestaande woningen die aan de noordzijde van het plangebied zijn gelegen. De afschermende werking van de voorziene appartementengebouwen geldt in elk geval voor de bestaande woningen aan de westzijde van het plangebied en in het akoestisch onderzoek is ook een beoordelingspunt opgenomen bij de bestaande woningen aan de noordzijde van het plangebied. Het aspect van de resonantie is opgenomen in de voor de beoordeling van geluid gegeven methodiek "Reken- en meetvoorschrift geluid 2012" dat voor het akoestisch onderzoek is gebruikt. Daarin is ook betrokken dat het geluidscherm van de HSL-spoorlijn op een talud ligt en dat het geluidscherm aan de bovenzijde een schuine hoek naar de spoorlijn heeft, waardoor het geluid naar de tegenovergestelde kant van de in het plangebied voorziene bebouwing en de bestaande woningen is gericht. In de memo komt de deskundige tot de conclusie dat, gezien de schuine stand van het geluidscherm langs de HSL-spoorlijn, de helling van het talud en de afstand tussen het scherm en de appartementengebouwen van circa 60 m geen resonantie-effecten van het geluid ten gevolge van de HSL-spoorlijn of ten gevolge van het wegverkeer worden verwacht. Onder deze omstandigheden is het aannemelijk dat resonantie van geluid zich niet zal voordoen op de wijze zoals [appellant] en anderen vrezen. In wat [appellant] en anderen hebben betoogd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten om aan de juistheid van deze bevindingen en conclusie van Peutz bv te twijfelen.

De betogen slagen niet.

9.3.    Ten aanzien van trillingen in de woningen van [appellant] en anderen overweegt de Afdeling dat het plan geen betrekking heeft op de HSL-spoorlijn. Daarom valt niet in te zien waarom de raad bij de voorbereiding van dit plan dat voorziet in woningbouw metingen had moeten verrichten in de woningen van [appellant] en anderen om vast te stellen in hoeverre zich daar trillingen vanwege de HSL-spoorlijn voordoen. Over mogelijke gevolgen van de in het plangebied voorziene bebouwing op trillinghinder voor de bestaande woningen heeft de deskundige van Peutz bv ter zitting desgevraagd nog verklaard dat hem geen gevallen in de praktijk bekend zijn waarbij trillingen toenemen in een situatie als de onderhavige waarbij nieuwe woningen worden toegevoegd in een gebied met bestaande woningen. Ook daarin bestond voor de raad derhalve geen aanleiding om met het oog daarop nader onderzoek bij de bestaande woningen te verrichten. De Afdeling ziet geen aanleiding aan de juistheid van deze bevindingen en conclusie van Peutz bv te twijfelen. De enkele stelling van [appellant] en anderen dat niet is uitgesloten dat dergelijke trillingen toch zouden kunnen toenemen, hebben zij niet gemotiveerd onderbouwd.

Het betoog slaagt niet.

9.4.    Ten aanzien van luchtkwaliteit overweegt de Afdeling dat in hoofdstuk 5.4 van de plantoelichting gemotiveerd uiteen is gezet dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied en directe omgeving. [appellant] en anderen hebben verder ook niet aannemelijk gemaakt dat de in het plangebied voorziene woningbouw zal leiden tot een zodanige verslechtering van de luchtkwaliteit, dat dit onevenredige nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woningen. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de huidige gemeten achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofdioxide blijkens de plantoelichting ruim onder de grenswaarden liggen en dat het verkeer, dat het plan genereert, zal worden afgewikkeld ten oosten van de in het plan voorziene appartementengebouwen via de Martin Luther Kinglaan, en dus niet langs de woningen van [appellant] en anderen. De juistheid hiervan is door [appellant] en anderen niet gemotiveerd betwist.

Het betoog slaagt niet.

Gevolgen voor geluid, luchtkwaliteit en trillingen bij nieuwe woningen

10.     Voor zover [appellant] en anderen hebben gewezen op de gevolgen van het plan voor geluid, luchtkwaliteit en trillingen bij de voorziene nieuwe woningen heeft de Afdeling ter zitting gewezen op het oordeel dat de voorzieningenrechter in zijn uitspraak op hun verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening daarover heeft gegeven. Dit komt erop neer dat, gelet op het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vervatte relativiteitsvereiste, de regelingen die over deze aspecten gaan kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van [appellant] en anderen, zodat wat [appellant] en anderen dienaangaande aanvoeren naar verwachting niet kan leiden tot vernietiging van het besluit tot vaststelling van hogere waarden in de hoofdzaak. Desgevraagd hebben [appellant] en anderen ter zitting aan de Afdeling medegedeeld dat zij inzien dat in dit verband het relativiteitsvereiste aan hen moet worden tegengeworpen. Daarom ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van wat zij hierover hebben aangevoerd.

Risico op leegstand

11.     [appellant] en anderen voeren aan dat een risico bestaat op leegstand van de in het plan voorziene woningen, omdat de nieuwe bewoners snel weer zullen verhuizen vanwege de hoge geluidbelasting ter plaatse van deze woningen door het spoorwegverkeer. Een dergelijke leegstand heeft negatieve gevolgen voor de leefbaarheid in de wijk.

11.1.  De Afdeling overweegt hierover dat de raad aan de hand van het akoestisch onderzoek heeft toegelicht dat ter plaatse van de nieuwe woningen aan de maximale binnenwaarde voor geluid kan worden voldaan. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding om te verwachten dat geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woningen gerealiseerd kan worden. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat er desondanks een reëel risico bestaat op leegstand van de voorziene woningen, om reden dat bewoners ervan de geluidbelasting als te hoog zullen ervaren.

Het betoog slaagt niet.

Vertrouwensbeginsel

12.     [appellant] en anderen voeren aan dat aan hen bij de aankoop van hun woningen door een destijds door de gemeente ingericht informatiepunt te kennen is gegeven dat woningbouw in het gebied niet mogelijk zou zijn, aangezien het gebied op minder dan 250 m van de HSL-spoorlijn ligt.

12.1.  Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval het vertrouwensbeginsel is geschonden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] en anderen geen stukken hebben overgelegd waaruit blijkt dat er concrete aan de raad toe te rekenen toezeggingen zijn gedaan die inhouden dat in het plangebied geen woningbouw mogelijk gemaakt zou worden. Dat wellicht gedurende enige tijd is aangenomen dat dit vanwege de nabijheid van de HSL-spoorlijn niet mogelijk zou zijn, betekent niet dat het inzicht hierover niet zou kunnen veranderen. Ter zitting heeft de raad hierover verklaard dat dit eerdere standpunt in 2013 bestond, maar dat de raad nadien uitdrukkelijk heeft besloten dat er binnen het grondgebied van de gemeente tussen de 10.000 en 16.000 woningen gebouwd moeten worden om in de toenemende woonbehoefte te kunnen voorzien. Het plangebied is één van de daarvoor meest geschikte locaties, omdat de gemeente niet verder buiten de gemeentegrens mag bouwen. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft de raad het gebied in het besluit van 29 januari 2018 al aangewezen als een van de solitaire locaties met het streven hierop binnen vijf jaar woningbouw te doen realiseren.

Het betoog slaagt niet.

Herhalen en inlassen zienswijze

13.     [appellant] en anderen hebben verzocht hun zienswijzen als herhaald en ingelast te beschouwen.

13.1.  [appellant] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] en anderen hebben in het beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog slaagt niet.

Schade

14.     [appellant] en anderen hebben de Afdeling in hun beroepschrift gevraagd om met toepassing van artikel 8:88 van de Awb de raad en het college te veroordelen tot vergoeding van de nog nader vast te stellen schade die zij lijden.

14.1.  Ter zitting heeft de Afdeling toegelicht aan welke wettelijke eisen een dergelijk verzoek moet voldoen en geschetst wat de verschillende mogelijkheden daarvoor zijn. Daarop hebben [appellant] en anderen opgemerkt dat zij met deze beroepsgrond over een verzoek om schadevergoeding alleen hebben bedoeld een signaal af te geven en zij hebben het doen van een formeel verzoek om schadevergoeding in deze procedure ingetrokken. De Afdeling verbindt hieraan de conclusie dat deze uitspraak wat de vermelding van de intrekking van het verzoek betreft geen enkel gevolg heeft voor het eventueel toch afzonderlijk door [appellant] en anderen nog verzoeken om schadevergoeding en de daarover te voeren procedures.

Conclusie

15.     Het beroep is ongegrond.

16.     De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2021

159-952.