Uitspraak 202005955/1/R1


Volledige tekst

202005955/1/R1.
Datum uitspraak: 11 augustus 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Utrecht,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2020 heeft het college onder meer de locatie 2282 ter hoogte van het perceel aan de Royaards van den Hamkade 57 te Utrecht aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).

Bij besluiten van 30 september 2020 heeft het college het door [appellant] en anderen hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2021, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E. Ossel en R. Elmaci, is verschenen. [appellant] en haar echtgenoot hebben via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Bij besluit van 30 juni 2020 heeft het college onder meer de locatie 2282 ter hoogte van het perceel aan de Royaards van den Hamkade 57 te Utrecht aangewezen voor de plaatsing van een orac. Bij besluiten van 30 september 2020 heeft het college het door [appellant] en anderen hiertegen gemaakte bezwaar, onder aanvullende motivering, ongegrond verklaard.

2.       [appellant] en anderen wonen in de directe omgeving van de locatie 2282 en kunnen zich niet met de plaatsing van de orac verenigen, omdat zij vrezen voor gevolgen voor de verkeersveiligheid.

Beoordelingskader

3.       Bij de keuze van een locatie voor orac’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2506), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van orac’s beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt zij allereerst of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

4.       Bij het aanwijzen van locaties voor orac’s hanteert het college onder meer de volgende richtlijnen:

- De ondergrondse container is goed bereikbaar voor het inzamelvoertuig;

- De ondergrondse container past logisch in het inrichtingsplan;

- De ondergrondse container mag niet hoger zijn dan 1.5 m;

- Verkeer en voetgangers worden niet belemmerd;

- De ondergrondse container is goed bereikbaar voor alle woningen;

- De loopafstand is niet te groot. De streefafstand is 125 m;

- De afstand tot de erfgrens bedraagt minimaal 2 m;

- De afstand van de ondergrondse container tot de gevel van de woning  bedraagt 3 m (vanaf de kern van de container). Van deze regel kan worden afgeweken indien het een dichte muur betreft, in dat geval kan de afstand minimaal 2 m zijn;

- Bij voorkeur wordt een ondergrondse container niet geplaatst aan de zuidwestkant van tuinen waar een terras is aangelegd. In Nederland komt de wind vaak uit de zuidwestelijke richting. Een container aan de zuidwestkant kan dan stankoverlast veroorzaken.

Verkeersveiligheid

5.       [appellant] en anderen betogen dat het besluit is vastgesteld in strijd met de richtlijnen van het college, omdat de plaatsing van de orac ten koste gaat van de veiligheid ter plaatse van de locatie 2282 en bij het legen van de orac overlast en onveilige situaties zullen ontstaan. Zij voeren aan dat er in de omgeving veel ouderen wonen en dat zij zich vaak voortbewegen met gebruik van een rollator en ter plaatse van de oversteekplaats moeten oversteken. Volgens hen is reeds sprake van verkeeronveilige situaties, onder meer door het fietspad ter plaatse, en zal de overlast en drukte met de plaatsing van de orac alleen maar toenemen. Ter zitting hebben [appellant] en anderen tevens aangevoerd dat de locatie 2282 aan een drukke doorgaande weg ligt, het afslaand verkeer hinder zal ondervinden en het inzamelvoertuig met name voor de voetgangers een afschrikwekkend effect zal hebben.

5.1.    De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie 2282 niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. Het college heeft zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat de plaatsing van de orac op de aangewezen locatie de verkeersveiligheid ter plaatse niet negatief zal beïnvloeden. Ter zitting heeft het college toegelicht dat in de nabijheid van de locatie 2282 weliswaar een oversteekplaats aanwezig is, maar dat het inzamelvoertuig deze niet zal blokkeren. Het voertuig zal zich verderop opstellen om de orac te kunnen legen. Er bestaat geen aanleiding aan deze toelichting van het college te twijfelen. Het college heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat de verkeersveiligheid van fietsers in zoverre evenmin in gevaar komt. Volgens het college bestaat voldoende zicht op naderend verkeer en is ter plaatse sprake van een overzichtelijke situatie. Het college heeft ter zitting overigens nog toegelicht dat aan de chauffeur van het inzamelvoertuig instructies worden meegegeven voor het legen van de orac’s. De enkele omstandigheid dat de orac nabij een drukke weg wordt geplaatst, maakt niet dat de locatie ongeschikt is. Voor zover [appellant] en anderen stellen dat het legen van de orac een afschrikwekkend effect zal hebben, heeft het college toegelicht dat de invloed daarvan in zoverre beperkt zal zijn. Daarbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat het inzamelvoertuig bij het legen van de orac de weg gemiddeld één keer per week en slechts voor korte duur zal blokkeren. Onder deze omstandigheden heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plaatsing van de orac niet leidt tot verkeersonveilige situaties.

Het betoog faalt.

Alternatieve locatie

6.       [appellant] en anderen betogen dat er een geschikte alternatieve locatie is en dat het college deze ten onrechte heeft afgewezen. Zij wijzen op de locatie aan de westzijde van de Royaards van den Hamkade.

6.1.    Het college heeft toegelicht dat de locatie 2282 voldoet aan de hiervoor genoemde richtlijnen en dat de genoemde alternatieve locatie niet geschikt is. In de zienswijzennota staat dat het plaatsen van een orac op de locatie aan de overkant van de Royaards van den Hamkade niet mogelijk is vanwege leidingen in de bodem. Verder heeft het college toegelicht dat de orac is bedoeld voor de bewoners van de oneven nummers van de Royaards van den Hamkade, dat bewoners anders de straat moeten oversteken en dit vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid niet is gewenst. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de door het college gegeven toelichting. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich met deze motivering in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de alternatieve locatie niet aan de aanwijzing van locatie 2282 in de weg staat.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.       Het beroep is ongegrond.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Dinleyici, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2021

909.