Uitspraak 202102881/2/R3


Volledige tekst

202102881/2/R3.
Datum uitspraak: 3 augustus 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1.       [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] (hierna in enkelvoud: [verzoeker sub 1]), beide wonend te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop,

2.       [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Nieuwkoop,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Paradijsweg Westzijde - fase 1" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.

[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

Coöperatieve Belangenvereniging Paradijsweg Noord-West (Natte Kant) U.A. (hierna: de Belangenvereniging), [partij A] [partij B] en [partij C] en [partij D] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 juli 2021, waar zijn verschenen:

[verzoeker sub 1], bijgestaan door [gemachtigde A], [verzoeker sub 2], eveneens bijgestaan door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.J.R. van Binsbergen.

Voorts zijn ter zitting gehoord:

de Belangenvereniging, vertegenwoordigd door mr. J.J. Turenhout, advocaat te Leiden, [partij A] [partij B] en [partij C], vertegenwoordigd door [gemachtigde B, en [partij D].

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plan maakt het mogelijk dat een deel van het glastuinbouwgebied aan de Paradijsweg in Ter Aar wordt herontwikkeld voor wonen en natuur.

Het verzoek van [verzoeker sub 2]

3.       [verzoeker sub 2] is directeur en enig aandeelhouder van [beheermaatschappij], die enkele percelen in eigendom heeft in de buurt van het plangebied. [verzoeker sub 2] betoogt in beroep hoofdzakelijk dat deze percelen ten onrechte buiten het plan zijn gelaten.

4.       [verzoeker sub 2] vindt dat hij een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening, omdat hij op zijn eigen percelen geen woningen meer zal kunnen bouwen zodra wordt begonnen met het uitvoeren van het plan. Volgens [verzoeker sub 2] kunnen namelijk alleen maar in de eerste fase van de herontwikkeling van het glastuinbouwgebied woningen worden gebouwd. Bovendien staan volgens hem de regionale woningbouwafspraken maar 45 woningen in het gebied, waarop die herontwikkeling betrekking heeft, toe, waarvan het voorliggende plan er al 41 in het plan worden vergeven.

4.1.    De raad heeft tijdens de zitting toegelicht dat het plan particuliere initiatieven mogelijk maakt. [verzoeker sub 2] kon daar niet aan meedoen, omdat zijn percelen volgens de gehanteerde Ruimte-voor-Ruimte-criteria maar 0,25 woningen waard zijn. Zijn plannen voor de de stedenbouwkundige invulling van zijn percelen waren bovendien ten tijde van de planvaststelling niet voldoende uitgewerkt.

De raad heeft verder bestreden dat [verzoeker sub 2] in de eerste fase van de herontwikkeling mee moet doen om op zijn percelen woningen te kunnen bouwen. Als hij een voornemen heeft dat past binnen het herontwikkelingsbeleid voor het gebied, dan kan in dergelijke woningbouw volgens de raad alsnog worden voorzien. Hoewel de huidige regionale woningbouwafspraken zien op de realisering van maximaal 45 woningen in dit gebied, heeft de raad ter zitting aangegeven dat het heel wel mogelijk is dat dit aantal in voorkomend geval wordt verhoogd.

4.2.    De voorzieningenrechter ziet geen reden om te twijfelen aan deze toelichting van de raad. Dit betekent dat het in werking treden van het plan geen onomkeerbare gevolgen voor [verzoeker sub 2] zal hebben. Daarom ontbreekt het vereiste spoedeisende belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 2] af te wijzen.

5.       De raad hoeft geen proceskosten van [verzoeker sub 2] te vergoeden.

Het verzoek van [verzoeker sub 1]

6.       [verzoeker sub 1] woont nabij het plangebied. Hij vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat als er woningen worden gebouwd op de manier waarop het plan daarin voorziet.

Ter zitting is gebleken dat het voornemen bestaat om op korte termijn omgevingsvergunningen aan te vragen voor het bouwen van woningen nabij de woning van [verzoeker sub 1]. Daarom zou het in werking treden van het plan voor [verzoeker sub 1] onomkeerbare gevolgen kunnen hebben. Dit betekent dat het vereiste spoedeisend belang bij zijn verzoek aanwezig is.

7.       [verzoeker sub 1] betoogt dat in de omgeving van zijn woning te veel nieuwe woningen zijn voorzien. Ter zitting heeft hij aangevoerd dat op deze manier zijn privacy en uitzicht worden aangetast. Hij is het niet eens met de raad voor zover die stelt dat het bestemmingsplan "Glastuinbouw" al veel bebouwing in de omgeving van zijn woning toestaat. Voor glastuinbouw geldt namelijk de eis dat de bebouwing noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en er zijn in de omgeving geen bedrijven meer actief, aldus [verzoeker sub 1] ter zitting.

7.1.    De voorzieningenrechter zal in het midden laten in hoeverre de bouwmogelijkheden voor glastuinbouw uit het vorige plan nog reëel waren. Ook onder de aanname dat de voorziene woningen in de omgeving van de woning van [verzoeker sub 1] leiden tot minder privacy en uitzicht dan in de vorige planologische situatie ziet de voorzieningenrechter geen reden voor het oordeel dat het plan leidt tot een zodanige vermindering van het woon- en leefklimaat van [verzoeker sub 1] dat de raad die in redelijkheid niet planologisch aanvaardbaar heeft kunnen achten.

8.       [verzoeker sub 1] betoogt dat het plan in strijd is met artikel 6.9 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland, omdat onvoldoende inzicht bestaat in de tweede fase van de herontwikkeling van het glastuinbouwgebied.

8.1.    Artikel 6.9, eerste lid, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland luidt:

"Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

(…)

c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:

1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en

2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid."

8.2.    Aan het plan ligt de "Visie herontwikkeling Paradijsweg, Nota van uitgangspunten 2018" ten grondslag. In zoverre is er een integraal ontwerp voor de herontwikkeling van het glastuinbouwgebied aan de Paradijsweg. De voorzieningenrechter ziet niet in waarom dit niet gefaseerd zou mogen worden gerealiseerd. In artikel 6.9, eerste lid, aanhef en onder c, onderdeel 1, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland is immers de mogelijkheid van fasering uitdrukkelijk genoemd. Een nieuw bestemmingsplan voor de tweede fase zal ook aan de Omgevingsverordening moeten voldoen, zodat de uitvoering van het integrale ontwerp in zoverre is gewaarborgd.

9.       [verzoeker sub 1] betwijfelt of de Paradijsweg wel voldoende capaciteit heeft om het verkeer van en naar de voorziene woningen goed te kunnen verwerken. Hij voert aan dat voor het plan een afzonderlijke verkeersstudie gemaakt had moeten worden. Die is volgens hem ook nodig om de toekomstige geluidbelasting op juiste wijze te kunnen bepalen.

9.1.    De raad stelt dat uit de kencijfers van het CROW volgt dat de voorziene 41 woningen 287 motorvoertuigbewegingen per etmaal zullen veroorzaken. Op basis van de gemeentelijke verkeerstellingen worden op de Paradijsweg in 2030 maximaal 1.442 motorvoertuigbewegingen verwacht, de door het plan gegenereerde motorvoertuigen daarin begrepen. Ter zitting heeft de raad gesteld dat de Paradijsweg een erftoegangsweg is met een maximale capaciteit van 1.500 motorvoertuigen per etmaal, zodat zonder nader onderzoek al duidelijk is dat de Paradijsweg voldoende capaciteit heeft om ook de door de voorziene woningbouw veroorzaakte motorvoertuigen te kunnen verwerken.

9.2.    [verzoeker sub 1] heeft ter zitting gesteld het niet eens te zijn met de door de raad genoemde verkeerscijfers en heeft aangekondigd deze te zullen laten beoordelen door een deskundige. Vooralsnog ontbreekt echter een gemotiveerde betwisting van de cijfers. Daarom ziet de voorzieningenrechter in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

10.     [verzoeker sub 1] betoogt dat de raad niet heeft onderkend dat het plan leidt tot aantasting van leefgebied van weidevogels. Hij doet een beroep op de Vogelrichtlijn en het Verdrag van Bern. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hieruit volgens hem volgt dat het aangewezen weidevogelgebied in de Omgevingsverordening Zuid-Holland te klein is.

10.1.  [verzoeker sub 1] heeft geen feitelijke onderbouwing gegeven van de stelling dat het plangebied van belang is voor weidevogels. Dit volgt ook niet uit de "Rapportage ecologische quick scan" en het "Soortgericht onderzoek" van Habitus die de raad aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. Alleen al hierom slaagt dit betoog niet.

11.     [verzoeker sub 1] stelt dat niet is uitgesloten dat het plan door een toename van het aantal verkeersbewegingen meer stikstofdepositie veroorzaakt op Natura 2000-gebieden.

11.1.  Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

11.2.  De bepalingen in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied zijn daarin opgenomen ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

11.3.  Het Natura 2000-gebied dat het dichtst bij de woning van [verzoeker sub 1] is gelegen, te weten: "Nieuwkoopse Plassen & De Haeck", bevindt zich op een afstand van meer dan 5 km. Dit gebied maakt daarom geen deel uit van de leefomgeving van [verzoeker sub 1]. Dit betekent dat de normen over gebiedsbescherming in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen. Het betoog kan daarom niet slagen.

12.     Gelet op het voorgaande verwacht de voorzieningenrechter niet dat het beroep van [verzoeker sub 1] in de hoofdzaak gegrond zal worden verklaard. Gelet hierop bestaat aanleiding zijn verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

13.     De raad hoeft geen proceskosten van [verzoeker sub 1] te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2021